[A] 2.- Een dag op de universiteit

Een dag op de universiteit

Door A. van Drecht, bewerkt door F. García de la Banda

Wanneer ik op de universiteit aankom, zet ik eerst mijn fiets in het fietsenhok. Dan ga ik koffie drinken in de kantine. Daar zitten vaak medestudenten. Daarna gaan we naar de collegezaal. In Nederland beginnen de colleges meestal een kwartier later: dat heet ‘het academisch kwartiertje’. Maar veel studenten komen dan nóg te laat! Als ik het college interessant vind, maak ik veel aantekeningen. Zo kan ik het goed onthouden.

’s Ochtends zijn de spreekuren van de docenten. Als ik een probleem heb, ga ik daar naartoe. Vaak moet ik dan wachten tot ik aan de beurt ben.

We hebben twee soorten colleges. De eerste is een ‘hoorcollege’, waar de studenten alleen luisteren. De tweede is een ‘werkcollege’, waar de studenten met elkaar samenwerken en discussiëren. Voor werkcolleges zitten we in een klein lokaal, dan kunnen we makkelijk met elkaar praten. We moeten altijd iets voorbereiden, bijvoorbeeld een presentatie, een oefening of een essay. Ik vind essays het moeilijkst, want het kost veel tijd [= omdat het veel tijd kost].

Tussen de middag lunchen we in de kantine. We praten dan over de colleges, de tentamens en de docenten. Maar ook over het studentenleven.
Na een dag op de universiteit ben ik moe en wil ik graag naar huis. Als het laatste college geweest is, ben ik weg!

Grammatica (plaats van de persoonsvorm)

Let op de plaats van de persoonsvorm beneden ('inversie' in geel, 'postpositie' in groen, nevenschikkend voegwoord in rood, en bepaling vóór 'inversie' in vet oranje)

Gramática (lugar del verbo conjugado)

Fíjate en el lugar del verbo conjugado abajo ('inversión sujeto-verbo' en amarillo, 'posposición' en verde, conjunción subordinante en rojo, y complemento adverbial ante 'inversión' en negrita naranja)

Wanneer ik op de universiteit aankom, zet ik eerst mijn fiets in het fietsenhok. Dan ga ik koffie drinken in de kantine. Daar zitten vaak medestudenten. Daarna gaan we naar de collegezaal. In Nederland beginnen de colleges meestal een kwartier later: dat heet ‘het academisch kwartiertje’. Maar veel studenten komen dan nóg te laat! Als ik het college interessant vind, maak ik veel aantekeningen. Zo kan ik het goed onthouden.

’s Ochtends zijn de spreekuren van de docenten. Als ik een probleem heb, ga ik daar naartoe. Vaak moet ik dan wachten tot ik aan de beurt ben.

We hebben twee soorten colleges. De eerste is een ‘hoorcollege’, waar de studenten alleen luisteren. De tweede is een ‘werkcollege’, waar de studenten met elkaar samenwerken en discussiëren. Voor werkcolleges zitten we in een klein lokaal, dan kunnen we makkelijk met elkaar praten. We moeten altijd iets voorbereiden, bijvoorbeeld een presentatie, een oefening of een essay. Ik vind essays het moeilijkst, want het kost veel tijd [= omdat het veel tijd kost].

Tussen de middag lunchen we in de kantine. We praten dan over de colleges, de tentamens en de docenten. Maar ook over het studentenleven.
Na een dag op de universiteit ben ik moe en wil ik graag naar huis. Als het laatste college geweest is, ben ik weg!

Woordenschat

Het fietsenhok
De kantine
De medestudenten
De collegezaal
Het college
Het academisch kwartiertje
Te laat komen
De aantekeningen
Onthouden
Het spreekuur
De docent(e)
Aan de beurt zijn
(De/) Het soort
Luisteren
Samenwerken
Discussiëren
Het hoorcollege
Het werkcollege
Het lokaal
Iets voorbereiden
De presentatie
De oefening
Het essay
Tijd kosten
Het tentamen
Het examen
Het studentenleven

Vocabulario

el garage para bicis
el bar, comedor
l@s compañer@s de estudios
el aula
la clase universitaria
el cuarto de hora académico
llegar tarde
los apuntes
retener, recordar
las tutorías
el profesor(a)
tener la vez
el tipo, la clase de
escuchar
colaborar
debatir
la clase magistral
el seminario
la clase, el local
preparar algo
la presentación
el ejercicio
el trabajo, ensayo
costar tiempo
el (examen) parcial
el examen
la vida estudiantil

Beantwoord de volgende vragen

1.- Wat is het eerste dat Annemarie doet, als ze op de universiteit aankomt?
> En jij, wat is het eerste dat je doet? Ga je direct naar je eerste college of doe je eerst iets?

2.- En wat doet ze dan/daarna/later?
> En jij, wat doe je dan/daarna/later? Ga je soms koffie/thee drinken in een ca?

3.- Is de kantine dan meestal leeg?
> Is er een kantine op je faculteit? Waar ga je naartoe om iets te drinken?

4.- Wat is het ‘academisch kwartiertje’?
> Heb je dat ook op je faculteit (misschien bij enkele vakken)?

5.- Zijn er vaak veel studenten bij de spreekuren van de docenten?
> Ga je vaak naar de spreekuren van je docenten? Hoe vaak?

6.- Wat is het verschil tussen een hoorcollege en een werkcollege?
> Wat heb je liever: hoorcolleges of werkcolleges?
> Heb je veel huiswerk (oefeningen, presentaties of essays)? En vertalingen?

7.- Waar luncht Annemarie tussen de middag?
> En jij, waar ga je ‘s middags lunchen? Ga je naar huis of naar de mensa (of de kantine) om te lunchen?

8.- Hoe voelt Annemarie zich na een dag op de universiteit?
> En jij? Hoe voel je je? Ben jij ook moe van zo’n dag op de universiteit? Hoeveel uur colleges heb je per week?

Antwoorden

1.- Haar fiets in het fietsenhok zetten = Ze zet eerst haar fiets in het fietsenhok

2.- Koffie drinken in de kantine = Dan/daarna/later gaat ze koffie drinken in de kantine

3.- Nee, daar (in de kantine) zitten vaak medestudenten

4.- Dat de colleges meestal een kwartier (= vijftien minuten) later beginnen.

5.- Ja, want Annemarie moet vaak wachten tot ze aan de beurt is.

6.- In een hoorcollege luisteren de studenten naar de docent(e), en in een werkcollege werken ze samen en discussiëren ze met elkaar.

7.- In de kantine = Tussen de middag luncht ze in de kantine

8.- Ze is moe en ze wil graag naar huis.