Zelfstandige naamwoorden – Nombres sustantivos

Nederlands voor zelfstudie
Neerlandés para autoestudio
‘de’-woorden
sustantivos tipo ‘de’
(masculinos y femeninos)

Les 1
de vrouw-en
de moeder-s
de plezier [/ -en]
de straat - straten
de bank-en

Les 2
de agenda-‘s
de inlichting-en
de telefoniste-s
de naam-namen
de letter-s
de klank-en
de punt-en [el signo ortográfico]
de vader-s
de zus-sen
de achternaam - achternamen
de voornaam - voornamen
de postcode-s
de woonplaats-en
de geboortedatum [-s / -data]
de geboorteplaats-en
de nationaliteit-en
de man-nen
de vrouw-en

Les 3
de tram-s > [trem-s]
de taxi-‘s
de lijn-en
de (tram)halte-s
de overkant-en
de lokketist-en
de trein-en
de boot-boten
de (enkele) reis-reizen
de euro-‘s
de vraag-vragen
de keer-keren
de dag-dagen
de ochtend-en
de morgen-s
de middag-middagen
de avond-en
de nacht-en
de informatie-s
de tijd-en
de minuut-minuten

Les 4
de plaats-en
de reis-reizen
de familie[-s]
de kerk-en
de broer-s
de koffer-s
de fiets-en
de vakantie-s
de dagkaart-en
de stalling-en

Les 5
de wijn [/ -en]
de juffrouw
de pils [/]
de borrel-s
de bus-sen
de boodschap-pen
de supermarkt-en
de vis-sen
de kaas [/ kazen]
de pasta [/ ‘s]
de groente [/ -en -‘s]
de sla [/ ‘s]
de tomaat-tomaten
de ui-en
de appel [-s]
de aardappel [-s -en]
de sinaasappel [-s]
de citroen [-en]
de frisdrank-en
de boter [/]
de melk [/]
de bril-len
de bloem-en
de koffie [/]
de thee [/]

Les 6
de keuken-s
de rijst [/]
de olie [/]
de pan-nen
de tafel-s
de lunch-es
de kip-pen
de ober-s
de heer-heren
de (kippen)soep-en
de ham [/]
de haring-en
de kop-pen
de rekening-en
de capuccino [/]
de espresso [/]
de suiker [/]
de jongen-s
de gang-en
de peper [/]

Les 7
de radio-‘s
de muziek [/]
de plaats-en
de krant-en
de quiz-zen [`kwis-Ən]
de interviewer-s
de heer-heren
de hobby-‘s
de jeugd [/]
de (zwem)club-s
de conditie-s [/]
de opera-‘s
de stem-men
de televisie-s
de knop-pen
de dame-s
de speler-s
de wedstrijd-en
de (wereld)kampioenschap-pen
de scheidsrechter
de jongen-s
de voetballer-s

Les 8
de spijkerbroek-en
de kleren
de wedstrijd-en
de atleet-atleten
de atlete-s
de meter-s
de afstand-en
de concurrent-en
de bioscoop-bioscopen
de film-s
de hoop-hopen
de ingang-en

Les 9
de markt-en
de slagroomklopper-s
de zeef-zeven
de kous-en
de marktkoopman - marktkooplui
de kleur-en
de honger [/]
de sjaal-s
de sok-ken
het mes-sen
de vork-en
de lepel-s
de vorm-en
de munt-en
de cent [-en]
de euro [‘s]
de aankoop [aankopen]
de verkoop [verkopen]
de kolom-men
de bank-en
de notering-en
de dollar [/] [-s]
de rand [/] [-en]

Les 10
de verkoopster-s
de winkel-s
de rok-ken
de mode-s
de haast [/]
de maat - maten
de spiegel-s
de trui-en
de verkoper-s
de streep - strepen
de jurk-en
de hoed-en
de laars - laarzen
de (strop)das-sen
de broek-en
de blouse-s [blus]
de schoen-en
de boekwinkel-s
de boekverkoper-s
de geschiedenis [-sen]
de foto-‘s
de tekst-en
de oorloogsjaren
de oorlog - oorlogen
de woning-en
de architect-en
de plattegrond-en
de uitgang-en
de school - scholen
de sigarenwinkel-s

Les 11
de agent-en
de pinpas-sen
de pen-nen
de zak-ken
de jas-sen
de fout-en
de voorbijganger-s
de buurt-en
de bakker-s
de hoek-en
de brug-gen
de linkerkant [/]
de kant-en
de kapper-s
de geldautomaat - geldautomaten
de post [/]
de postzegel-s
de brief - brieven
de lokketist-en
de lokketiste-s
de kaart-en

Les 12
de benzine [-s]
de pompbediende-s
de liter [-s]
de creditcard [-s] [a la inglesa]
de band-en
de lucht [-en]
de deur-en
de muur - muren
de receptioniste-s
de garage-s
de verlichting [-en]
de monteur-s
de tank-s [tƐnk]
de draad - draden
de accu [‘s]
de (midden)wegwegen
de reiziger-s
de slager-s
de sporthal-len
de roker-s
de last-en

Les 13
de baby-‘s
de zoon - zonen
de oom-s [VL: de nonkel-s]
de baas - bazen
de baan - banen
de ruzie-s
de gemeente-n [-s]
de dochter-s
de jenever [-s]
de tante-s
de ouder-s
de sfeer - sferen

Les 14

de bruiloft-en
de vriendin-nen
de kant-en
de kennis-sen
de collega-‘s
de vriend-en
de ouder-s
de buurvrouw-en
de buurman-nen
de vrachtwagen-s
de chauffeur-s
de toestand-en
de leeftijd-en
de centimeter-s
de vrouw-en
de lengte-s
de situatie-s
de gezondheidszorg [/]
de reden-en

Les 15
de neus - neuzen
de mond-en
de buik-en
de rug-gen
de arm-en
de hand-en
de vinger-s
de voet-en
de nacht-en
de droom - dromen
de hond-en
de druppel-s
de pijn [-en]
de hoofdpijn [-en]
de oorpijn [-en]
de paracetamol [/]
de dokter-s
de drank-en
de apotheek - apotheken
de drogist-en
de assistente-s
de capsule-s

Les 16
de molen-s
de enkel-s
de dienst-en
de grond [-en]
de steen - stenen
de tas-sen
de zeep [/]
de handdoek-en
de tandenborstel-s
de kam-men
de tand-en
de knoop - knopen
de kraan – kranen
de bal-len
de winter-s
de zomer-s
de wintermaand-en
de helft
de gezondheid [gezondheden]
de rest-en
de manier-en
de lichaamsbeweging [/]
de motivatie-s

Les 17
de moeite [-s]
de gang-en
de kelder-s
de (woon)kamer-s
de vloer-en
de klok-ken
de grootouder-s
de kast-en
de bank-en
de WC-‘s [dƏ wƐ 'se:]
de trap-pen
de slaapkamer-s
de badkamer-s
de douche-s [dƏ 'duʃ]
de buur - buren
de kat-ten
de tuin-en
de stad - steden
de herfstvakantie [/]
de richting-en
de grens - grenzen
de stoel-en
de verwarming [-en]
de lucht-en
de aarde [/]
de horizon [-nen]
de (kerk)toren-s
de boerderij-en
de boom-bomen
de koe - koeien
de vogel-s
de plant-en
de sloot - sloten
de indruk-ken
de band [-s] [dƏ 'bƐnt] (=grupo musical)

Les 18
de zon-nen
de wind-en
de regen [/]
de paraplu-‘s
de verwachting [-en]
de hagel [/]
de mist [/]
de sneeuw [-en]
de temperatuur - temperaturen
de opklaring-en
de sleutel-s
de zee-ën
de eb [/]
de vloed [/]
de vogelaar-s
de soort-en
de zonsopgang-en
de zonsondergang-en
de groep-en
de persoon - personen

Nederlands voor zelfstudie
Neerlandés para autoestudio
‘het’-woorden
sustantivos tipo ‘het’
(neutros)

Les 1
het huis - huizen
het feestje-s
het jaar - jaren
het nummer-s

Les 2
het internetca-s
het e-mailadres
het ogenblikje
het gesprek-ken
het telefoonnummer-s
het sms’je-s [esƏm`eʃjƏ]
het woord-en
het alfabet-ten
het adres-sen
het formulier-s
het huisnummer-s
het netnummer-s
het aboneenummer-s
het geboorteland-en
het land-en
het geslacht [/]

Les 3
het centraalstation [-s]
het kaartje-s
het retourtje-s
het kind-eren
het uur [/ uren]
het kwartier [/ -en]

Les 4
het vliegtuig-en
het museum-s [musea]
het verhaal-verhalen
het loket-ten
het paspoort-en
het rijbewijs-rijbewijzen

Les 5
het ca-s
het glas-glazen
het pilsje-s
het bezoek [/]
het vlees [/ vlezen]
het idee-ën
het fruit [/ -en]
het ei / eieren
het koekje-s
het toetje-s
het ijs [/]
het bier [/]

Les 6
het kruid-en
het vuur [/ vuren]
het  restaurant-s
het brood [/ broden]
het witbrood [/]
het bruinbrood [/]
het broodje-s
het visrestaurant-s
het raam-ramen
het zout [/]

Les 7
het concert-en
het programma-‘s
het lid-leden
het ding-en
het voetbal [/]

Les 8
het overhemd-en
het (nette) pak-ken
het geval-len
het gevoel-ens
het weekend-s [-en] [`wikƏnt]
het deel-delen
het voordeel-voordelen
het nadeel-nadelen

Les 9
het ding-en
de/het vergiet-en
het ondergoed [/]
het slipje-s
het horloge-e
het warenhuis - huizen
het bord-en
het stuk-ken (=pedazos) (stuks =piezas)
het geld [-en]
het biljet-ten
het pond [-en]

Les 10
het pak-ken
het shirt-s
het jasje-s
het boek-en
het fotoboek-en
het centrum-s / centra
het leven-s
het plein-en

Les 11
het politiebureau-s
het (post)kantoor - kantoren
het lokket-ten

Les 12
het probleem - problemen
het kenteken-s
het ziekenhuis - ziekenhuizen
het zwembad - zwembaden
het moment-en
het miljoen-en
het procent-en
het gebouw-en

Les 13
het bedrijf - bedrijven
het salaris-sen
het bedrijfsleven [/]
het congres-sen
het eind(e) [einden]
het ontbijt [-en]
het nieuws [/]

Les 14
het feest-en
het lied - liederen
het ongeluk-ken
het wonder-en
het verkeer [/]
het gevaar [gevaren]
het maximum [maxima]

Les 15
het lichaam - lichamen
het hoofd-en
het oog - ogen
het oor - oren
het haar [haren]
het gezicht-en
het hart-en
het been-benen
het bed-den
het kussen-s
het water [-en]
het aspirientje-s
het lawaai [/]
het recept-en
he doosje-s
het drop [/]

Les 16
het park-en
het stukje-s
het gat - gaten
het verdriet [/]
het kusje-s
het begin [/]
het aantal-len
het dieet - diëten

Les 17
het meisje-s
het bad - baden
het verschil-len
het feit-en
het gezin-nen
het plan-nen
het huisje-s
het hotel-s
het papier-en
het gezicht-en
het dorpje-s
het dak - daken
het dier-en
het paard-en
het gras [-sen]

Les 18
het weer [/]
het onweer [/]
het strand-en
het slot - sloten
het geluk [/]
het antwoord-en
het verslag - verslagen
het gebied-en
het blad - bladeren (hoja de árbol)
het blad - bladen (periódico, revista)
het groen [/]
het geluid-en
het beroep-en
het kwartier [/]
het mannetje-s
het vrouwtje-s