Annie M.G. Schmidt – Jip en Janneke (- 1952)

Annie M.G. Schmidt.3
Annie M.G. Schmidt

Annie M.G. Schmidt.4

Annie M.G. Schmidt.5

Annie M.G. Schmidt.1
Con ilustraciones de Fiep Westendorp

Annie M.G. Schmidt.6
Con ilustraciones de Karin Schubert

Anna Maria Geertruida Schmidt (Kapelle, 20 mei 1911 - Amsterdam, 21 mei 1995) was een Nederlands dichteres en schrijfster van verzen, liedjes, boeken, toneelstukken, musicals en radio- en televisiedrama.

Annie M.G. Schmidt werd in Nederland en Vlaanderen beroemd met kinderboeken als Jip en Janneke, Pluk van de Petteflet en Abeltje en kinderversjes als Dikkertje Dap en Het Beertje Pippeloentje. Generaties Nederlanders zijn met haar poëzie en verhalen opgegroeid, waardoor haar werk tot het collectieve geheugen van naoorlogs Nederland is gaan behoren.
 

Onder de titel Jip en Janneke schreef Annie M.G. Schmidt diverse kinderverhalen. De verhaaltjes, die in de jaren vijftig als wekelijkse afleveringen in het dagblad Het Parool verschenen, gaan over het dagelijks leven van twee buurkinderen: Jip en Janneke. Zij beleven van alles: ze worden jarig, stampen in de regenplassen, gaan op bezoek bij oma, maken een legpuzzel en doen de poppenwas. De hond Takkie en de poes Siepie zijn belangrijke nevenfiguren. Ook hun ouders komen er vaak in voor, in het bijzonder de moeder van Jip.

Anna Maria Geertruida Schmidt (Kapelle, 20 de mayo de 1911 - Ámsterdam, 21 de mayo de 1995) fue una poetisa holandesa y escritora de versos, canciones, libros, obras de teatro, musicales y obras para la radio y televisión.

Annie M.G. Schmidt se hizo famosa en Holanda y Flandes con libros para niños como Jip en Janneke, Pluk van de Petteflet  y Abeltje y con poemas infantiles como Dikkertje Dap  y Het Beertje Pippeloentje. Varias generaciones de neerlandeses han crecido con su poesía e historias, con lo que su obra ha pasado a formar parte de la memoria colectiva de la Holanda de la posguerra.

Bajo el título de Jip en Janneke escribió Annie M.G. Schmidt diversos cuentos infantiles. La historias, que aparecieron en los años cincuenta como entregas semanales en el diario Het Parool , tratan de la vida cotidiana de dos niños vecinos: Jip en Janneke. Hacen de todo: cumplen años, pisan fuerte en los charcos, van a visitar a la abuela, hacen un puzle y lavan la ropita de las muñecas. El perro Takkie y el gato Siepie son importantes figuras secundarias. También sus padres aparecen a menudo, sobre todo la madre de Jip.

Annie M.G. Schmidt.7
El 'agujerito' en el seto del jardín

Annie M.G. Schmidt.9
Mila (Yánneke) vista al otro lado del 'agujerito'

Annie M.G. Schmidt – Jip en Janneke spelen samen (1952)

Jip liep in de tuin en hij verveelde zich zo. Maar kijk, wat zag hij daar? Een klein gaatje in de heg. Wat zou er aan de andere kant van de heg zijn, dacht Jip. Een paleis? Een hek? Een ridder? Hij ging op de grond zitten en keek door het gaatje. En wat zag hij? Een klein neusje. En een klein mondje. En twee blauwe oogjes. Daar zat  een meisje. Zij was net zo groot als Jip.

Hoe heet je? vroeg Jip. Janneke, zei het meisje. Ik woon hier. Gisteren woonde je nog niet hier, zei Jip. Vandaag woon ik hier, zei Janneke. Kom je met mij spelen? Ik zal door het gat kruipen, zei Jip.
 

En hij stak eerst zijn hoofd door het gat. En toen zijn ene arm. En toen zijn andere arm. En toen zat hij vast. En Janneke trok aan zijn ene arm. En toen aan zijn andere arm. Maar het hielp niet. Jip zat vast. En Jip huilde. En hij gilde. Daar kwam Jips vader aangelopen in het ene tuintje. En Jannekes vader kwam aanlopen in het andere tuintje. En samen hielpen zij Jip weer terug.

Zo, zei Jips vader, nu heb je een buurmeisje. Maar je moet eerst netjes de voordeur uitgaan en bij Janneke de voordeur in. Dan mag je samen spelen. En zo gebeurde het. Jip en Janneke speelden samen. De ene dag in Jips tuintje. De andere dag in Jannekes tuintje. En zij speelden vader en moedertje.

Annie M.G. Schmidt – Yip y Yánneke juegan juntos (1952)

Yip estaba solo en el jardín y se aburría un montón. Pero mira, qué es lo que había allí? Un agujerito en el seto. ¿'Qué habrá al otro lado del seto'? pensó Yip. ¿'Un palacio? ¿Una verja? ¿Un caballero'? Se sentó en el suelo y miró por el agujero. ¿Y qué es lo que vio? Una naricita. Y una boquita. Y dos ojitos azules. Allí había una niña. Era de la misma edad que Yip.

―¿Cómo te llamas? ―preguntó Yip.
―Yánneke, ―contestó la niña―. Y vivo aquí.
―Ayer todavía no vivías aquí, ―dijo Yip.
―Hoy vivo aquí, ―contestó Yánneke―.‘¿Vienes a jugar conmigo?
Voy a pasar por el agujero, ―dijo Yip.

Y pasó primero la cabeza por el agujero. Y luego un brazo. Y luego el otro. Y entonces se quedó atascado. Y Yánneke le tiró de un brazo. Y luego del otro brazo. Pero no sirvió de nada. Yip estaba atascado. Y Yip se puso a llorar. Y a chillar. El padre de Yip salió al jardín Y el padre de Yánneke salió al otro jardín. Y entre todos ayudaron a Yip a salir por donde había entrado.

'Bueno', dijo el padre de Yip, 'ahora tienes una vecina. Pero primero tienes que salir como es debido por la puerta de nuestra casa y luego entrar por la puerta de Yánneke. Entonces podréis jugar juntos'. Y así fue. Yip y Yánneke jugaron juntos. Un día en el jardín de Yip y al otro en el jardín de Yánneke. Y jugaron a los papás y las mamás.

Basada en la traducción de Laurence Schröder: Annie M.G. Schmidt, Mila y Yaco. Madrid: Espasa Calpe, 1988.

Jip en Janneke spelen samen – Vragen:

1) Wat is Jip aan het doen?
2) Wat was er aan de andere kant van de heg?
3) Was het meisje groter dan Jip?
4) En hoe heette ze?
5) Sinds wanneer woont het meisje daar?
6) Wat vraagt het meisje aan Jip?
7) Wat wil Jip doen om met Janneke te spelen?
8) En wat gebeurde er?
9) Wat deed Jip toen hij vastzat?
10) En wie heeft Jip geholpen?
11) Wat moet Jip doen om met Janneke te spelen?
12) Waar speelden Jip en Janneke?
13) En wat speelden ze?

 

Annie M.G. Schmidt.8
Yip y Yánneke se pelean por 'curar' a Marimuñeca

Poppejans is ziek

Wat zou Poppejans toch hebben? Zij is zo ziek!
     Ik zal de dokter opbellen, zegt de moeder van Poppejans. En ze pakt het gordijnkoord en roept hallo. Hallo, zegt de dokter. Hij staat bij het andere gordijn. Dokter, dokter, kom toch gauw. Poppejans is ziek.
 
Ik kom al, zegt de dokter. En daar is hij. Zijn jas sleept over de vloer en zijn hoed staat op zijn neus en hij heeft een houten lepel in de hand.
 
     Wel, wel, zegt de dokter, ik zal haar even onderzoeken. En hij geeft Poppejans een klap op haar hoofd met de lepel.
     Nee, dokter, roept de poppe[n]moeder, dat moet u niet doen. Het kind heeft de koorts, zegt de dokter. Zij moet in het warme zeepsop. Als je koorts hebt moet je niet in het warme zeepsop, zegt de moeder van Poppejans.
 
 
 
     Hoor eens, roept de dokter, als jij het beter weet moet jij maar dokter zijn. En hij pakt poppejans bij haar been. Het moedertje pakt haar kind bij het andere been en allebei trekken ze hard. En ze schreeuwen en ze gillen.
     Daar komt Jannekes moeder binnen en zegt: Kijk, een dokter en een mamma, die het kind uit elkaar trekken. Dat heb ik nog nooit gezien, nog nooit.
     Ja, maar hij... zegt Janneke.
     Ja, maar zij... zegt Jip.
     Jullie krijgen een kop chocola en een beschuitje, zegt de echte moeder, en je moet poppejans lekker in bed stoppen, dan wordt zij vanzelf beter.
     Poppejans wordt in bed gelegd en doet haar oogjes toe, en ze denkt: Gelukkig dat ik nog een grootmoeder heb.

Marimuñeca está enferma

¿Pero qué tendrá Marimuñeca? ¡Está tan enferma!
     ―Voy a llamar al médico,  ―dice la madre de Marimuñeca. Y toma el cordón de la cortina y dice:
―¡Oiga...!
―Diga ―contesta el médico, desde el otro cordón.
―Doctor, doctor, venga rápido. Marimuñeca está enferma.
Voy en seguida, ―dice el médico. Y ya está allí. Lleva un abrigo que arrastra por el suelo y el sombrero le cae hasta la nariz y esgrime una cuchara de palo.
―Veamos, veamos, ―dice el médico―, voy a examinarla un momento. ―Y le da a Marimuñeca un golpe en la cabeza con la cuchara.
―No, no, doctor, ―exclama la madre de la muñeca―, no debe hacer eso.
―La niña ha pillado la fiebre, ―contesta el médico―. Tiene que tomar un baño de agua caliente con jabón.
―Cuando se tiene fiebre no hay que tomar un baño de agua caliente con jabón, ―dice la madre de Marimuñeca.
Mira, ―exclama el médico―, si eres tan lista, pues haz tú de médico. ―Y toma a Marimuñeca de la pierna. La mamá toma a su niña por la otra pierna y los dos tiran con fuerza. Y gritan y chillan.
     Y allí que entra la mamá de Yánneke y dice: ‘Mira, un médico y una mamá que están descuartizando al niño. Eso no lo había visto todavía, nunca en la vida’.
     ―Sí, pero es que él... ―dice Yánneke.
     ―Sí, pero es que ella..., ―dice Yip.
     ‘Os voy a dar una taza de leche con chocolate y un biscote’, dice la madre de verdad, ‘y lo que tenéis que hacer es meter a Marimuñeca en la cama, y así se pondrá buena ella solita’.
     Marimuñeca se deja acostar y cierra los ojitos mientras piensa: ‘Menos mal que también tengo una abuela’.

Basada en la traducción de Laurence Schröder: Annie M.G. Schmidt, Mila y Yaco. Madrid: Espasa Calpe, 1988.