Frank Martinus Arion – Dubbelspel (1974)


Frank Marinus Arion (Curaçao, 1936-2015)


Dubbelspel, novela de 1973


Nueva edición de Dubbelspel, con fotograma de la película de 2017


Changá, traducción al papiamento


Double Play, traducción al inglés


Carátula de la película Dubbelspel (2017)


Carátula de Double Play, versión inglesa de la película

Frank Martinus Arion (pseudoniem van Frank Efraim Martinus) is in 1936 geboren op Curaçao. Hij verhuisde in 1955 naar Nederland, waar hij aan het Instituut voor Neerlandistiek studeerde en later werkte. Sinds 1981 woont hij weer op Curaçao, waar hij directeur is van het Taalbureau, een instelling die de erkenning van het Papiamento wil bevorderen. Arions werk bestaat uit poëzie, essays, verhalen en romans. Na Dubbelspel (1973, Lucy B. & C.W. van der Hoogt Prijs) schreef Arion nog drie romans: Afscheid van de koningin (1975), Nobele wilden (1979) en De laatste vrijheid (1995).

Voor Arion is de primaire functie van literatuur: de lezer kritische kennis verschaffen van de werkelijkheid. Dubbelspel heeft dan ook de koloniale verhouding tussen Nederland en de Antillen als basis. Tegelijk wil Arion "de mensen zó boeien dat hun eten aanbrandt": hij schrijft spannende, hecht geconstrueerde politieke thrillers. In Dubbelspel vertegenwoordigen de zes hoofdpersonen de lagere klassen uit de Antilliaanse bevolking. In de loop van het verhaal wordt winnen of verliezen een zaak van leven en dood, gesymboliseerd door het dominospel dat de personages spelen. Het optimistisch einde weerspiegelt de toekomstvisie van de auteur: de winnaars - een idealistisch liefdespaar - gaan zich wijden aan de sociale en politieke verbetering van hun eiland Curaçao.

De schijnbare rust die de vier dominospelers in het Curaçaose dorpje Wakota omgeeft, wekt de indruk dat het in Dubbelspel om niets anders dan een dominospel gaat. Maar wat een pastorale leek, blijkt plotseling een strijd op leven en dood. Want de mannen nemen ook hun problemen mee naar het dominotafeltje: aan het eind van de dag kennen we hun gedachten over elkaar, over elkaars vrouwen, over politiek en over de wereld. Het hele register van verborgen vijandschap en schijnheiligheid is opengetrokken en de lezer blijft verbijsterd achter.

http://www.letterenfonds.nl/nl/schrijver/83/frank-martinus-arion

Frank Martinus Arion (seudónimo de Frank Efraím Martinus) nació en 1936 en Curaçao. En 1955 se trasladó a los Países Bajos, donde estudió –y luego trabajó– en el Instituto para la Neerlandística. Desde 1981 vive de nuevo en Curaçao, donde es director del Taalbureau (Oficina de la Lengua), una institución que quiere promover el reconocimiento del papiamento. La obra de Arion se compone de poesía, ensayos, relatos y novelas. Tras Doble juego (1973, premio Lucy B. & C.W. van der Hoogt) Arion escribió otras tres novelas: Despedida de la reina (1975), Buenos salvajes (1979) y La última libertad (1995).

Para Arion la función primaria de la literatura es ‘proporcionar al lector un conocimiento crítico de la realidad’. Así, Doble juego se basa en la relación colonial entre ‘Holanda’ y las Antillas. A la vez, Arion también quiere ‘interesar al lector de tal forma que se le queme la comida", pues escribe thrillers políticos emocionantes y sólidamente construidos. En Doble juego los seis protagonistas representan a las clases más bajas de la población antillana. A lo largo de la narración ganar o perder se convierte en una cuestión de vida o muerte, simbolizada por la partida de dominó que juegan los personajes. El final optimista refleja la visión de futuro del autor: los ganadores –una pareja de enamorados idealista– van a dedicarse a la mejora social y política de su isla, Curaçao.

La aparente tranquilidad que rodea a los cuatro jugadores de dominó en el pueblecito de Wakota, Curaçao, produce la impresión de que en Doble juego no se trata más que de una partida de dominó. Pero lo que parecía bucólico resulta ser de repente una lucha a vida o muerte, pues los hombres trasladan sus problemas a la mesa de dominó. Al final del día conocemos sus pensamientos sobre los otros y sus mujeres, sobre la política y sobre el mundo. De pronto se desvela todo el registro de la enemistad oculta y la hipocresía, dejando al lector atónito.

> Enlace a Frank Martinus Arion en Wikipedia neerlandesa

> Enlace a Frank Martinus Arion en Wikipedia española

> Enlace a ‘Dubbelspel’ en Wikipedia neerlandesa

Frank Martinus Arion- Dubbelspel (1974)

DEEL I

De morgen en de ochtend

I

TUSSEN BLENHEIM, HET zeventiende-eeuwse joodse kerkhof, en Campo Alegre ligt Wakota, een buitenwijk van Willemstad. Ze ligt dus 'entre medio', zoals de Curaçaoënaar antwoordt wanneer men hem vraagt hoe het met hem gaat. 'Och, entre medio', 'tussen beide', dat meestal betekent: tussen hangen ­­en wurgen.

  De toeristengidsen noemen het joodse kerkhof vaak, maar zwijgen als het graf over het bloeiende hoerenkamp aan de noordkant van het eiland. Dit hoerenkamp is een levendig hotel van ongeveer honderdvijftig kamers, waar men vrouwelijke gasten aantreft uit heel het Caribisch gebied, Zuid- en Midden-Amerika.

  So, pack up your troubles and visit Curaçao! De zee is mooi, de lucht is zuiver en de vrouwen in het kamp zijn gezond ondat ze dagelijks door een hoteldokter worden onderzocht en ingespoten. En als je gaat, loop eens voor de aardigheid langs Wakota, dat rustige dorpje waar de huizen nog ver uit elkaar staan.

  Men zal zich daar nog herinneren, dat tot voor kort vier mannen in deze wijk elke zondagmiddag een partijtje domino speelden bij het huis van één hunner: Boeboe Fiel. Ze begonnen hun spel steeds om een uur of één, na hun sòpi di mondongo, het typische zondagmiddaggerecht van de bewoners van Curaçao. Om een uur of zes hielden ze op. Dan trad de schemering in en kort daarop de onverbiddelijke duisternis.

2

Er waren in Wakota twee heuvels: die van Santa Gloria, zo genoemd naar de katholieke kerk die er stond, en daartegenover, maar een ietsje lager, de heuvel van Manchi, die zo was gaan heten sinds de uit Willemstad afkomstige Manchi er zijn geweldige huis van acht slaapkamers had gebouwd; of zoals sommige Wakotanen het dichterlijker formuleerden: 'over de hele heuvel van Wakota had uitgespreid'.

  Tussen de beide heuvels in liep de brede Tulaweg, die in het westen uitkwam op de Carpataweg, een vierbaansweg die het vliegveld en het hoerenkamp met de hoofdstad verbindt.

  Ten westen van Manchi's heuvel, aan de voet daarvan en dichter bij de Tulaweg dan zijn lichtrood T-vormig huis, stond, tamelijk alleen, een klein geel huis met schuine  muren. Een huis dat tot het type van de zg. slavenhuizen behoort en waarvan men in een aantal buitenwijken van Willemstad nog exemplaren vindt. Hier woonde Boeboe  Fiel. Zijn huisje keek uit op de weg en had twee ruimtes. De hoofdruimte van een zestien vierkante meters had een zadeldak en was binnen door een schot met een  deur (waarvoor altijd een wit gordijntje hing) in tweeën verdeeld: een grotere sala of huiskamer en een kleine slaapkamer waarin precies een groot tweepersoonsbed paste. Achter het stuk met het zadeldak was een kleinere houten ruimte vastgeplakt met een schuinaflopend plat dak. Dit stuk was in drieën verdeeld. Het bevatte een eetkamer, een door een schot afgescheiden slaapkamertje waar amper een eenpersoonsbed kon staan en een klein keukentje. Hier woonden Fiel en Nora met zeven kinderen. Goddank niet meer met zestien, want zes waren er in de loop van de tijd gestorven en drie waren het huis al uit.

  Afgezien van een smal pad dat van het lage hekje van gewoon kippengaas naar de voordeur liep, stond het voorerf vol met de kruipende, wilde anglo, die met haar  vlinderachtige, gele bloemen nu volop bloeide. In de linkerhoek van het erf pronkte ijl een verroeste vlaggenmast, die wellicht nog stamde uit de tijd toen Boeboe Fiel voorzitter was van DSW (Dominosportvereniging Wakota). Op het achteren, een vijftien meter van het huis vandaan, stond een houten hok van twee bij twee meter en drie meter hoog. Het was Boeboe Fiels toilet, badhok en rommelhok tegelijk. Het zat slecht in de verf en het lekte. Maar achter al deze misère lag, als de belofte van de messias, het graafwerk van de fundering voor een huis, dat in grootte niet onderdeed voor het huis van Manchi. Alleen ... deze indrukwekkende fundering moest al héél lang geleden gegraven zijn: het zand langs de kanten ervan was verstoven en verregend en opnieuw in de funderingriolen terechtgekomen.

  Het eenzame hok was oorspronkelijk bedoeld geweest als badkamer en toilet. Het bezat dan ook een houten stoel met een gat erin; een kakstoel of altaartoilet zoals men ze ook in het welvarende Europa nog vindt. Maar het was hoofdzakelijk rommelhok geworden. Het grote ruimtegebrek in het huis zelf leidde ertoe, dat alles wat niet strikt nodig was in het huishouden, maar ook niet weggegooid kon worden omdat dat nu eenmaal niet hoort in de filosofie van arme mensen, 'voorlopig' in het rommelhok werd gedouwd.
 
 

Aan de westkant van zijn huis had Boeboe Fiel ooit 'ns, met houten staken en zinken platen, een 'voorlopige' garage gemaakt. Daaronder stalde hij zijn 200H. 'H' voor huur. Hij was taxichauffeur van beroep. Er stonden aan die kant ook enkele 'voorlopige' kippenhokken.

  De helling tussen Fiels huis en dat van Manchi was onbebouwd. Ze was begroeid met talrijke lage bladcactussen en wabibomen, maar het ene huis was toch duidelijk vanuit het andere te zien. Aan de oostkant van Boeboe Fiels huis, waar hij met zijn vrienden domino speelde, stond een stevige tamarindeboom; vér boven het ouderwetse huis uitstekend, met dichtbegroeide takken, die tot op manshoogte neerhingen. In de middaguren als de zon het felst brandde gaf ze een ruime, gulle, koele schaduw, die volgens de mannen niet eens in de hemel zou kunnen worden nagebootst.

 
 

  Het was november nu en de boom had enkele weken lang volgestaan van de bruine, broze tamarindevruchtjes. Maar de kinderen van Boeboe Fiel en hun kameraden hadden haar snel en vakkundig van al haar vracht ontdaan.

3

De korte wandeling die Manchi deze zondag-ochtend, zoals op al zijn vrije ochtenden, over de zandweg vóór zijn huis naar de Tulaweg maakte, nadat zijn vrouw met de kinderen was weggegaan, was niet zoals hijzelf gezegd zou hebben 'om m'n benen te strekken omdat ik de hele week achter het stuur zit'. Het was zoals altijd om op de terugweg zijn huis met acht kamers, dat over de heuvel van Wakata lag uitgespreid in al zijn majesteit te kunnen opnemen.

  Hij had het zelf gebouwd en het was (samen met enkele andere dingen) de reden dat hij in Wakota en over het hele eiland zeer in aanzien stond. Sommige mensen waren hem zelfs al Shon Manchi gaan noemen in plaats van Manchi zonder meer.

  Het een en ander speelde nu door zijn gedachten: dat hij deurwaarder was van het justitieel parket van Willemstad; dit grote huis vóór hem; de schoonheid van zijn vrouw Solema; het feit dat zij in Nederland haar diploma voor onderwijzeres had gehaald en in België, Frankrijk en Engeland van alles had gestudeerd.

  Manchi was een grote neger, bijna vijftig, met forse schouders. Hij had een stevig hoofd, dat achter een knobbel had. Zijn kort kroeshaar trachtte hij altijd met veel vet glad naar achteren te kammen. Dit lukte meestal niet. Zijn kleine krulletjes blonken nu, ondanks de nog lieflijke morgenzon boven Wakota, als miljoenen kleine sterretjes. Zijn gezicht met de dikke, zwarte wenkbrauwen, de dikke lippen, was zoals altijd fijn glad geschoren. Hij hield het nu, terwijl hij langzaam zijn heuvel opklom, in bestudeerd ernstige plooien, die een strenge rechter niet zouden hebben misstaan. Hij droeg een grijze broek, wit sporthemd met korte mouwen en pantoffels.

  Het huis waarheen hij liep, zag er vanwege de lange, gewelfde voorgalerij, die op vier korte zuilen rustte, Italiaans uit. Het was inderdaad een prentbriefkaart uit Capri, die hij nog steeds jaloers in zijn la-voor-belangrijke-papieren in zijn slaapkamerkast bewaarde, waaraan hij de inspiratie ervoor had ontleend. Het had een grote achterpatio en een wijde vóórtuin, die vol stond met kleurrijke heesters, waar hij nu met behagen zijn blikken even op liet rusten. Hij genoot ook van het feit, dat zijn grote huis nog steeds alleen op het wijde plateau van deze heuvel stond. Achter en links ervan waren er weliswaar nog twee verkavelingen, maar de eigenaars van deze gronden moesten zich in dezelfde financiële omstandigheden als Boeboe Fiel bevinden: in al de jaren dat zij hun terrein in erfpacht hadden, waren ze nog steeds niet verder dan het afzetten ervan. Voor zijn part kregen ze een ongeluk, vóór ze aan het bouwen zelf toekwamen!

  Hij was een tijdje geleden, rustig, zoals hij dat noemde, begonnen om bij de garage een meidenkamer te bouwen. Ook hieraan dacht hij nu met plezier. Men zou Manchi verder op talrijke andere manieren kunnen kenschetsen, zowel uiterlijk als innerlijk, maar zijn bijzonderste kenmerk was misschien wel het feit, dat hij van het dominospel hield.

Frank Martinus Arion – Doble Juego

 
PRIMERA PARTE

La mañana y la madrugada

I

Entre Blenheim, el cementerio judío del siglo XVII, y Campo Alegre está Wakota, un suburbio de Willemstad. Es decir, que está «entre medio», lo mismo que responde el curazoleño cuando se le pregunta cómo le va. «Bah, entre medio», lo que las más de las veces viene a significar: entre la espada y la pared.
 

       El cementerio judío suelen mencionarlo las guías turísticas, que, en cambio, callan como tumbas sobre el floreciente burdel al norte de la isla. Se trata de un animado hotel de unas ciento cincuenta habitaciones, donde se hospedan mujeres procedentes de todo el Caribe, Sudamérica y América Central.
 

       So, pack up your troubles and visit Curaçao!  El mar es hermoso, el aire puro y las mujeres de Campo Alegre están sanas, porque el médico del hotel las examina y les pone inyecciones a diario. Y si vas, date una vuelta por Wakota, ese pueblecito tranquilo donde todavía quedan amplios espacios libres entre las casas.
 

       La gente allí todavía recordará que hasta hace poco cuatro vecinos del lugar se sentaban los domingos por la tarde a echar una partida de dominó en la casa de uno de ellos: Bubú Fiel. Solían empezar alrededor de la una, después de la sopi di mondongo, el plato típico que comen en domingo los habitantes de Curazao. A eso de las seis dejaban de jugar. Era la hora del crepúsculo, al que seguía poco después la inexorable oscuridad de la noche.

2

Había en Wakota dos colinas: la de Santa Gloria, llamada así por la iglesia católica allí erigida, y enfrente, algo más baja, la colina de Manchi, que recibía ese nombre desde que un tal Manchi, oriundo de Willemstad, construyera —o, como decían más poéticamente algunos wakotanos: «extendiera sobre toda la colina de Wakota»— su fabulosa casa de ocho habitaciones.

       Cruzaba ambas colinas la ancha carretera de Tula, que desembocaba hacia el oeste en la autovía de Carpata, cuyos cuatro carriles comunican la capital con el aeropuerto y el burdel.

       Al oeste de la colina de Manchi, al pie de ésta y más cerca de la carretera de Tula que su mansión de color rojo claro en forma de T, se hallaba, relativamente aislada, una casita amarilla de paredes inclinadas del tipo de las llamadas casas de esclavos, de las que aún se encuentran algunos ejemplares en las afueras de Willemstad. Era la casa de Bubú Fiel. Su casita daba a la carretera y constaba de dos partes. La parte principal, de unos dieciséis metros cuadrados, tenía un techo a dos aguas y un tabique con una puerta —en cuyo hueco colgaba siempre una cortinita blanca— que la dividía en dos ambientes: uno grande, la sala, y otro más pequeño, un dormitorio en el que justo cabía una gran cama de matrimonio. En la parte de atrás, pegada a la anterior, había una construcción de madera con un techo plano inclinado, dividida a su vez en tres espacios: un comedor, un pequeño dormitorio separado por un tabique, en el que apenas cabía una cama individual, y una pequeña cocina. Allí vivían Bubú Fiel y Nora con siete de sus hijos. Gracias a Dios ya no con dieciséis, pues seis habían muerto con el correr del tiempo y tres se habían marchado ya de casa.
 

       Aparte de un camino estrecho que subía desde la portezuela de tela metálica hasta la puerta de entrada, el terreno estaba cubierto de anglo, una planta rastrera de flor amarilla amariposada en plena floración. A la izquierda del terreno, en una esquina, se erguía humildemente un mástil oxidado, que probablemente databa de la época en que Bubú Fiel había sido presidente del CDDW (Club Deportivo de Dominó de Wakota). Al fondo, a unos quince metros de la casa, había un cobertizo de madera de dos metros por dos y tres de alto. Era el retrete de Bubú Fiel, al mismo tiempo que cuarto de baño y trastero. Necesitaba una mano de pintura y tenía goteras. Pero detrás de toda esta miseria yacían, cual promesa del Mesías, las excavaciones de los cimientos de una casa que, en cuanto al tamaño, no tenía nada que envidiarle a la mansión de Manchi. Sólo que… esos impresionantes cimientos debían de haberse excavado hacía muchísimo tiempo: la arena depositada en los bordes se había pulverizado y la lluvia la había arrastrado de nuevo a las cloacas de los cimientos.

       La idea original había sido que el solitario cobertizo se destinase a cuarto de baño y retrete, por lo que estaba provisto de una silla de madera con un agujero en el centro: un cagadero o trono como los que sigue habiendo en algunas partes de la próspera Europa. Sin embargo, con el tiempo se había convertido principalmente en cuarto trastero. La acuciante falta de espacio en la propia casa había hecho que todo lo que no resultara estrictamente necesario para los quehaceres domésticos, pero que tampoco podía tirarse, porque eso, de acuerdo con la filosofía de la gente pobre, «no se hace», se arrinconara «provisionalmente» en el cuarto trastero.

       En el sector occidental de la casa, Bubú Fiel había construido en algún momento un garaje «provisional» con estacas de madera y planchas de zinc. Allí, a la sombra, aparcaba su 200A. «A» de alquiler: era taxista de profesión. Por allí mismo había también una serie de gallineros «provisionales».

       La ladera entre la casa de Fiel y la de Manchi permanecía sin construir. Estaba cubierta de gran cantidad de cactus con hojas y árboles wabi, pero ello no impedía que desde una casa pudiera distinguirse claramente la otra.

       En la parte oriental de la casa, donde Bubú Fiel solía jugar al dominó con sus amigos, había un robusto tamarindo cuya altura sobrepasaba con gran diferencia la de la vieja casa y cuyas ramas de denso follaje colgaban desde lo alto hasta la altura de un hombre. A mediodía, cuando el sol quemaba con más fuerza, el tamarindo ofrecía una sombra amplia, generosa y fresca que, según afirmaban aquellos hombres, no tenía parangón ni aun en el Paraíso.

       Era el mes de noviembre y el árbol había estado cargado durante varias semanas de los pequeños y frágiles frutos marrones del tamarindo. Pero los hijos de Bubú Fiel y sus amigos se habían ocupado de librarlo rápida y profesionalmente de su carga.

3

El breve paseo que Manchi estaba dándose aquel domingo por la mañana, como todas las mañanas cuando no trabajaba, hasta la carretera de Tula por el camino de arena de delante de la casa, después de que su mujer y sus hijos se hubieran marchado, no era, como decía, «para estirar las piernas, pues me paso toda la semana al volante», sino para poder admirar en toda su majestuosidad en el camino de regreso su mansión de ocho habitaciones que se extendía por la colina de Wakota. La había construido él mismo y constituía el motivo principal por el que gozaba de gran prestigio en Wakota y en toda la isla. Algunos ya habían empezado a decirle Shon Manchi en lugar de Manchi a secas.

 
 

       En su cabeza se agolpaban pensamientos de variada índole: su cargo de agente judicial en la fiscalía de Willemstad; la mansión que se erguía ante sus ojos; la belleza de Solema, su mujer; el hecho de que ésta se hubiese diplomado de maestra en Holanda y estudiado de todo en Bélgica, Francia e Inglaterra.
 

       Manchi era un negro corpulento, cincuentón casi, cargado de hombros. En la parte trasera de su robusta cabeza tenía un bulto. El corto cabello ensortijado intentaba peinarlo hacia atrás con grandes cantidades de fijador, lo que las más de las veces no le resultaba. El aún suave sol matutino que alumbraba Wakota hacía brillar sus diminutos rizos cual millones de estrellitas. Su cara, con las negras y espesas cejas y los labios carnosos, lucía como siempre un afeitado perfecto. Mientras iba subiendo lentamente la colina, tenía en el rostro una expresión de estudiada severidad, que no habría desentonado en la cara de un juez. Llevaba un pantalón gris, una camisa deportiva de mangas cortas y unas zapatillas.

       La casa hacia la que se dirigía tenía un aire italiano, que debía a la espaciosa galería abovedada apoyada en cuatro columnas bajas. En efecto, al diseñarla Manchi se había inspirado en una tarjeta postal que conservaba celosamente en el cajón-de-los-papeles-importantes del ropero del dormitorio. Estaba provista de un gran patio trasero y un amplio jardín al frente, lleno de arbustos de varios colores en los que, con sumo deleite, Manchi iba descansando la vista. También se deleitaba con la idea de que su mansión fuera la única construcción que había en la extensa planicie que coronaba la colina. Si bien era cierto que por detrás y a su izquierda había otras dos parcelas, sus dueños debían de atravesar situaciones económicas parecidas a la de Bubú Fiel, pues en todos los años transcurridos desde la constitución de la correspondiente enfiteusis, no habían hecho más que cercar el terreno. Si por él fuera, ¡que los parta un rayo antes de que puedan empezar a construir!

       Hacía algún tiempo, el propio Manchi había iniciado la construcción, sin prisas, como solía decir, de una habitación de servicio junto al garaje. También este hecho lo evocaba ahora con gusto. Sería posible caracterizar a Manchi de otras muchas maneras, tanto por dentro como por fuera, pero lo que más le definía quizá fuese su pasión por el dominó.

Traducción: Diego J. Puls (2001, fragmento inédito, por encargo del ‘Fondo de las Letras Neerlandesas’)
http://www.diegopuls.com.ar/index.php?option=com_content&task=view&id=112&Itemid=39&lang=es

Dubbelspel – Nederlandse trailer (2017)

Owen over ‘Dubbelspel’ (Frank Martinus Arion)

Ernest Dickerson about ‘Double Play’: «Curaçao is a character in the film»

FRANK MARTINUS ARION: ‘Yu di Kòrsou’ (Kind van het eiland)

ENTIERO FRANK MARTINUS ARION (papiamento)