Cees Nooteboom II (1993)

Nooteboom.3

 
Autorretrato de otro: Sueños de la isla y la ciudad de antaño (2013)

Max Neumann.1

Max Neuman.2

Max Neumann.2

Tres imágenes de Max Neumann, de Autorretrato de otro.

Cees Nooteboom. Autorretrato de otro - Sueños de la isla y la ciudad de antaño. Madrid, Calambur, 2013.  Traducción de Fernando García de la Banda, revisión del autor. Edición bilingüe con 33 prosas poéticas, y 33 imágenes de Max Neumann. Título original: Zelfportret van een ander - Dromen van het eiland en de stad van vroeger.

I

Het is laat in het jaar, hij is alleen op het beschutte strand aan de kleine baai. Hij was erheen gegaan om te zwemmen, het water was nog niet te koud. Na het zwemmen heeft hij gelezen. Daarbij moet hij zijn ingeslapen, als hij wakker wordt merkt hij dat hij niet meer alleen is. Aan het andere einde van het strand, bij het primitieve boothuis, waar het schip, dat hij nog nooit gezien heeft, te water kan worden gelaten via een stenen, daarvoor aangelegde helling, zit een oude man op de rotsen. In zijn hand heeft hij een stok, aan zijn voeten kapotte sandalen met gerafelde, omlaaghangende vleugels. Zijn bovenlijf is naakt, je kunt nog zien dat het vroeger krachtig geweest is. Nu is de huid verschrompeld en droog als die van hagedissen, het moet onaangenaam zijn om hem aan te raken. Zijn haar onder de helmachtige hoed zit in elkaar geklit, het is vuil en grijs. Dit is de eerste keer dat de bader een onsterfelijke ziet, hij houdt zich stil en hoopt dat de god hem niet heeft opgemerkt. De beschermer van alle reizigers is moe, hij bukt zich met moeite naar het zeewater dat tegen de rotsen aanspoelt en strijkt ermee door zijn gezicht. Een tijdlang kijkt hij uit over zee, dan staat hij op en loopt langzaam naar het pad dat langs de kust naar de volgende baai gaat. Pas later, als de zwemmer op durft te staan, ziet hij bij de rotsen de sporen van de sandalen in het vochtige zand, de vreemde, steeds terugkerende veeg van de veren daarnaast.

I

El año se encuentra ya muy avanzado, y él está solo en la playa guarecida en el interior de la pequeña bahía. Había ido allí para nadar, el agua aún no estaba demasiado fría. Después de nadar se puso a leer. Debió quedarse dormido y, al despertar, se da cuenta de que ya no está solo. Al otro extremo de la playa, junto al cobertizo primitivo desde donde la barca, que aún no ha visto nunca, puede echarse al agua por una rampa de piedra construida para ello, hay un viejo sentado en las rocas. Lleva un bastón en la mano, y en los pies unas sandalias destrozadas, con alas deshilachadas que le cuelgan. Tiene el torso desnudo, aún puede verse que en otro tiempo era un hombre vigoroso. Ahora la piel está cuarteada y seca como la de los lagartos, tiene que ser desagradable tocarlo. Su pelo, bajo el sombrero con aspecto de casco, es gris y está enmarañado y sucio. Es la primera vez que el bañista ve a un inmortal; se mantiene inmóvil, confiando en que el dios no se haya percatado de él. El protector de los viajeros está cansado, se inclina con dificultad hacia el agua que el mar empuja hasta las rocas y se acaricia con ella el rostro. Durante un rato se queda contemplando el mar, luego se levanta y se dirige lentamente hacia el camino que, siguiendo la costa, conduce a la bahía vecina. Sólo después, cuando el bañista se atreve a incorporarse, ve junto a las rocas las huellas de las sandalias en la arena húmeda y, a su lado, la extraña y repetitiva marca de las plumas.

VI

Het mes waarmee hij heeft gedoken ligt naast hem op de hete rots, een ding. Door zijn duikbril heeft hij een school groene vissen gezien, ze bewogen of ze één lichaam waren. In de vloeibare schemer heeft hij geprobeerd de doornenkroon van een zeeëgel los te wrikken, hij heeft de doorzichtige ziel van een kwal gevolgd op haar zwevende dwaalweg. Nu, naakt op de rots, zit hij in het zonlicht als een levend segment van de zon zelf, een lichaam van vuur. En nog steeds heeft hij vragen. Hoe komt het dat de onderkant van het wateroppervlak, die toch niets anders is dan de bovenkant, zoveel geheimzinniger is dan de bewegende vlakte die hij nu ziet? Lichtend was die onderkant geweest, doorzichtig als de glazen, levende kwal, waaierend en dansend kristal dat het domein van het water scheidde van het domein van de lucht. Hoe makkelijk, dacht hij, zou hij nu kunnen verdwijnen, iemand die zijn kleren op de rotsen had achtergelaten en de spiegel was binnengegaan om te blijven, de vliesdunne, levende spiegel die de stilte verzegelt. Ontdaan van het woord dat hij zijn moest, zijn verste bestemming zo oneindig dichtbij tussen de altijd zwijgende vissen, verlost van zijn naam.

VI

El cuchillo que lo había acompañado al bucear está junto a él en la ardiente roca, un simple objeto. A través de las gafas de buceo había visto un banco de peces verdes moviéndose como si fueran un solo cuerpo. En el líquido atardecer ha intentado arrancar la corona de espinas de un erizo, ha seguido el alma transparente de una medusa en su ondulante vagar. Ahora, desnudo sobre la roca, está sentado a la luz del sol como un segmento vivo del propio sol, un cuerpo de fuego. Y aún tiene preguntas. ¿Cómo es posible que la parte inferior de la superficie del agua, que en realidad no es distinta de la parte superior, sea mucho más misteriosa que la llanura en movimiento que ahora ve? Era brillante, transparente como la cristalina y viva medusa, un cristal que se extiendía en abanico y bailaba, que dividía los dominios del agua de los del aire. Con qué facilidad —pensópodría desaparecer ahora, convertirse en alguien que dejó su ropa en las rocas y pasó al otro lado del espejo para siempre, el espejo vivo y fino cual membrana que sella el silencio. Desprendido de la palabra que estaba obligado a ser, su destino más lejano tan infinitamente cerca entre los siempre silentes peces, redimido de su nombre.

XIV

Een week lang hadden de mieren de neushoornkever leeggegeten, maar het karkas was nog steeds intact, een zwarte, glanzende basiliek. Hij vroeg zich af wat de mieren daarbinnen nog deden. De hoorn was weg, waar de ogen hadden gezeten waren nu gaten. Zulke gezichten had hij gezien in grote steden, 's avonds als de kantoren sloten en de zwermen naar buiten stroomden op weg naar hun ver verwijderde huizen. Het leek dan of iedereen aan iedereen vastzat, reusachtige kevers met leeggeroofde, afgekloven gezichten die in kranten lazen en verdwenen onder de grond in onzichtbare treinen. Hun gesprekken gingen over de pest en de kanker van mieren, over de vernietigde waarde van geld.

XIV

Durante toda una semana las hormigas habían estado devorando el escarabajo rinoceronte, pero el esqueleto seguía intacto, una basílica negra y reluciente. Se preguntó qué seguían haciendo las hormigas allí adentro. El cuerno había desaparecido y en el lugar de los ojos tan solo quedaban las cuencas. Había visto caras como esa en las grandes ciudades, cuando al atardecer cerraban las oficinas y los enjambres salían en masa en dirección a sus lejanas viviendas. Parecía entonces que todos estaban pegados los unos a los otros, gigantescos escarabajos de rostros vaciados, devastados, que leían los periódicos y desaparecían bajo el suelo en trenes invisibles. Hablaban de la peste y el cáncer de las hormigas, de la drástica depreciación del dinero.

XX

Met de herfst kwamen de regens naar het eiland. Als hij op een nacht terugrijdt naar huis ziet hij dat er duizenden slakken over de weg trekken, alsof die opnieuw en gebrekkig bestraat is met levend porselein. Het is onmogelijk ze te vermijden. Het kraken onder de autobanden klinkt als obsceen gefluister. Zelfmoordlegers, en hij de gewelddadige handlanger. Ze willen het water en vinden de dood. In de bocht van de weg ziet hij de verwilderde oude man die nu al jaren ergens midden in een veld aan een schip bouwt dat hij bedekt heeft met zilverpapier. In het licht van de autolampen staat hij daar, omringd door de regen, een krankzinnige koning die roept naar zijn dochters. Het lijkt of hij zingt.

XX

Con el otoño llegaron las lluvias a la isla. Una noche, al regresar a casa, ve miles de caracoles cruzando la carretera, que ha adquirido el aspecto de una calzada deficientemente pavimentada con porcelana viva. Es imposible evitarlos. El crujido bajo los neumáticos suena a susurros obscenos. Ejércitos suicidas, y él su violento cómplice. Buscan el agua y encuentran la muerte. Al llegar a la curva ve al anciano asilvestrado que lleva ya años construyendo un barco en medio del campo, un barco que ha recubierto con papel de plata. Allí está, iluminado por los faros, envuelto en la lluvia, un rey enajenado que llama a sus hijas. Se diría que canta.

XXXI

Deze herinnering was geen droom. Hij reed over een kustweg in de tropen. Het was zeer vroeg in de ochtend, er was nog geen verkeer. Nevelsluiers, de hitte zou pas later komen. Nadat hij een aantal kilometers gereden had zag hij plotseling, in een bocht, midden op de weg een dode ezel liggen, die door twee honden werd leeggegeten. Zij zaten voor de open buikholte, schuin tegenover elkaar. Hij herinnerde zich hun gezichten tussen de darmen: bij hun maaltijd hadden ze het aanschijn van mensen gekregen. Het zou hem niet verbaasd hebben als ze met elkaar gesproken hadden. Hij was uitgestapt en ernaartoe gelopen. Er zat bloed aan hun monden. Kauwend hadden ze elkaar even aangekeken en toen hun schouders opgehaald, zoals mensen doen die bij het eten gestoord worden. 's Avonds in het handelsreizigershotel had hij lang en aandachtig naar zichzelf in de spiegel gekeken, maar door het slechte licht was zijn gezicht niet zo goed te zien. Eigenlijk had hij alleen nog maar ogen gehad en een mond. Uit de ogen waren de pupillen bijna verdwenen zodat hij niet op zichzelf leek.

XXXI

Este recuerdo no fue un sueño. Iba conduciendo por una carretera de la costa en el trópico. Era muy temprano en la mañana y aún no había tráfico. Velos de niebla, el calor vendría más tarde. Tras haber conducido algunos kilómetros, vio de repente en una curva, tumbado en medio de la carretera, un asno muerto devorado por dos perros. Estaban sentados el uno frente al otro, formando un ángulo oblicuo ante la panza abierta. Recordaba sus rostros entre las vísceras: durante el banquete habían adquirido apariencia humana. No le habría extrañado si se hubieran hablado. Se bajó del coche y se dirigió hacia ellos. Tenían las bocas bañadas en sangre. Mientras masticaban se miraron un instante y luego se encogieron de hombros, como hace la gente cuando se les molesta al comer. A la noche, en el hotel para viajantes, se había contemplado en el espejo largamente y con toda atención, pero la mala iluminación le impedía ver con claridad su rostro. En realidad había quedado reducido a ojos y boca, y las pupilas casi habían desaparecido de los ojos. No se parecía a sí mismo.