[NL/VL] Gedichten over een beeld (Poemas sobre una imagen)


Willy Ronis - Le petit Parisien (1952)

Stefan Hertmans (Gent, 1951 – )

Le petit Parisien
(Willy Ronis, 1952)

Japans tekent een oorlogszon
Zijn rennend lijfje
In vluchtig beton -

Waar hij voorbijrent is mijn
Pas begonnen leven boven
De grond gaan zweven

En het stokbrood,
Haast zo groot als hij,
Wijst hem de weg naar mij.

Hij draagt het broekje met te grote knopen
Dat ik ken, het hemdje dat naar kind-zijn
Ruikt, en zo, geboren na ontelbaar sterven
Net tevoren,
Rent hij mijn adem in.

Hij komt thuis,
Klopt op mijn deur,
Gaat zitten waar ik zit
En schrijft dat brood
Geen heden is.

Ik voed hem nu,
Met kruimels van een beeld,
Zodat hij van mijn vingers eet.

(2003)

Stefan Hertmans (Gante, 1951 – )

Le petit Parisien
(Willy Ronis, 1952)

Al modo japonés dibuja un sol de guerra
su cuerpecito que corre
en hormigón fugaz;

por donde él pasa corriendo,
mi vida, recién estrenada,
ha echado a flotar sobre el suelo

y la baguette,
casi tan grande como él,
le indica el camino hacia mí.

Lleva el pantalón de los botones grandes
que conozco, la camisa que huele a niñez,
y así, nacido tras incontables muertes
tan recientes,
se adentra corriendo en mi aliento.

Él llega a casa,
llama a mi puerta,
se sienta donde estoy sentado
y escribe que el pan
no es cosa de hoy.

Ahora lo alimento
con migas de una imagen,
para que de mi mano coma.


Ricard Terré - de la serie ‘Semana Santa’ (1957)

Cees Nooteboom (Den Haag, 1933 – )

Kaars

Hij met zijn matrozenpak en de lange,
gebroken kaars. Zijn witte sokjes,
de witte schoenen van zijn moeder,
de lus van zijn veter. Daaronder

grond, aarde, bodem, dezelfde van altijd.
Op liggen, onder liggen, witte handschoenen,
toortsen, en de andere schoenen,
glimmend, zwart, in de rouw.

Onvergetelijk, de breuk in de kaars,
het witte vet geknakt, hangend aan de lont,
noodlot, nog altijd geldig. Haar hand,
haar gouden armband.

Zijn matrozenkraag, blauw, op de foto
zwart tegen het wit van haar mantel.
Haar hand om zijn hand, haar gezicht
zijn andere gezicht, onzichtbaar herinnerd.

God, wat een kleine schoenen!
Met lopen nooit meer opgehouden.

(2012)

Cees Nooteboom (La Haya, 1933 – )

Vela

Él, vestido de marinero, y la larga
vela quebrada. Sus calcetines blancos,
los zapatos blancos de su madre,
el lazo de su cordón. Debajo

piedra, tierra, suelo, los mismos de siempre.
Yacer encima, yacer debajo, guantes blancos,
antorchas, y los otros zapatos,
relucientes, negros, de luto.

Inolvidable, la quiebra de la vela,
la blanca cera tronchada, colgando de la mecha,
el destino, aún vigente. La mano de ella,
su pulsera de oro.

El pañuelo marinero, azul, en la foto
negro contra el blanco del abrigo materno.
La mano de ella en la de él, el rostro de ella,
el otro rostro de él, invisiblemente recordado.

¡Jesús, qué zapatos tan pequeños!
Y nunca dejaron de caminar.


Monasterio de Kozan-ji, Myoe en meditación

Cees Nooteboom (Den Haag, 1933 – )

Kozan-ji, Myoe mediterend

Als ik ben verdwenen
zul
jij er nog zitten,
kleine mond gesloten,
ogen gesloten vol hemelse leegte,
je sandalen onder de boom.

Denk je aan iets
of aan niets, je zo dunne
handen gevouwen,
je lichaam geborgen
in het zwart
van je dracht.

Het snoer voor je gebed,
het kleine vat voor de wierook
hangen naast je aan een tak,
je hebt ze niet nodig,
je bent zelf het gebed.

Altijd als ik je zie,
is een seconde vervlogen.
Zo gaat het al eeuwen, bij jou
worden jaren van tijd.
Dezelfde twee vogels,
te ver om te kennen,
de bomen die zachtjes bewegen,
steeds stiller ben je geworden,

wind, regen en sneeuw
zijn door de heuvels getrokken
terwijl jij er was en niet was.
Niets kan je beroeren
zo voor mijn ogen verloren
dat ik mij kan horen
vergaan
.

(2012)

Cees Nooteboom (La Haya, 1933 – )

Kozan-ji, Myoe en meditación

Cuando yo haya desaparecido
seguirás ahí sentado,
la boca pequeña, cerrada,
los ojos cerrados, llenos de celestial vacío,
las sandalias bajo el árbol.

¿Piensas en algo
o en nada? Tus manos
tan finas, plegadas,
tu cuerpo a salvo
en el negro
de tu atuendo.

Las cuentas para la oración,
el pequeño cuenco para el incienso
cuelgan a tu lado de una rama,
no los necesitas,
tú mismo eres la oración.

Siempre que te veo,
se ha esfumado un segundo.
Así es desde hace siglos, junto a ti
los años se vuelven de tiempo.
Los mismos dos pájaros,
demasiado lejos para reconocerlos,
los árboles que se mecen suavemente,
te has quedado cada vez más quieto,

viento, lluvia y nieve
han recorrido las colinas
mientras tú estabas y no estabas.
Nada puede perturbarte
tan perdido ante mis ojos
que puedo oírme
morir
.


Paula Modersohn-Becker, Bodegón, 1905

Cees Nooteboom (Den Haag, 1933 – )

Paula Modersohn-Becker, stilleven 1905

Pap in een blauw bord,
brood ernaast, groot, half.
Een ei, een homp kaas,
bloemen, tafelkleed.

Bij deze beelden geen tijd,
die was niet aanwezig.
De pap een oneetbare verfstreek,
wat betekent dit alles?

Kunst, wat hang je toch
vraatzuchtig tegen het zijn van de dingen!
Dat ei krijg ik niet door mijn keel,
niemand eet van dat brood op die tafel,
en toch,
in het atelier van mijn ogen
verandert de verf nu in voedsel,
stilleven met man uit de toekomst,
maaltijd die eeuwig blijft wachten
op mijn toen zo onzichtbare mond,

mijn eeuwige honger gestild.

(2000)

Cees Nooteboom (La Haya, 1933 – )

Paula Modersohn-Becker, bodegón 1905

Papilla en un plato azul,
media hogaza grande, al lado.
Un huevo, un trozo de queso,
flores, un mantel.

No existe el tiempo en estas imágenes,
no estaba presente.
La papilla un brochazo incomestible,
¿qué significa todo esto?

¡Arte, con cuánta voracidad te ciernes
sobre la esencia de las cosas!
Aquel huevo no bajará por mi garganta,
nadie comerá del pan de aquella mesa,
y sin embargo,
en el taller de mis ojos
el óleo se torna ahora alimento,
bodegón con hombre del futuro,
almuerzo en eterna espera
de mi boca entonces invisible,

mi hambre eterna saciada.


Paula Modersohn-Becker - Rilke, 1906

Cees Nooteboom (Den Haag, 1933 – )

Rilke, geschilderd door Paula Modresohn-Becker, 1906

Zo dus die Rilke, in 1906,
gezicht melaats van gedichten,
ogen alleen maar pupillen, zwarte knikkers
op het trottoir van de dood.

Kraag hoog en stijf, oren later aangezet
met in het midden een vlek
die hoort wat de wereld verloochent
voor het dichten begint.

Dit is geen portret van een lichaam,
hier is een requiem binnenstebuiten
gekeerd
met een mes van sonnetten,
schoonheid besmet en geblakerd.

Hier geen gravinnen, prinsessen,
het kapsel snijdt van dat voorhoofd
een plein vol verschrikking,
hier alleen nog de mond van de rouw.

(2000)

Cees Nooteboom (La Haya, 1933 – )

Rilke, retratado por Paula Modersohn-Becker, 1906

Aquí está Rilke, en 1906,
la cara leprosa de poemas,
ojos sólo pupilas, negras canicas
en la acera de la muerte.

El cuello alto y rígido, las orejas añadidas
con una mancha en medio
que oye lo que el mundo niega
antes de que empiece el hacer.

No es el retrato de un cuerpo,
es un réquiem del revés vuelto
con un cuchillo de sonetos,
belleza corrompida y calcinada.

No hay aquí condesas ni princesas,
el peinado recorta en esa frente
una plaza rebosante de horror,
aquí tan sólo la boca del luto.


Pieter Bruegel de Oude, Jagers in de sneeuw / Terugkeer van de jagers
Cazadores en la nieve, 1565

Rutger Kopland (Goor, 1934-2012)

Winter van Breughel, de heuvel met jagers…

Winter van Breughel, de heuvel met jagers
en honden, aan hun voeten het dal met het dorp.
Nog even, maar hun doodmoeie houding, hun stap
in de sneeuw, een terugkeer, maar bijna zo

langzaam als stilstand. Aan hun voeten groeit
en groeit de diepte, wordt wijder en verder,
tot het landschap verdwijnt in een landschap
dat er moet zijn, en er is, maar alleen

zoals een verlangen er is.

Voor hen uit duikt een pikzwarte vogel. Is het spot
met de moeizame poging tot terugkeer naar het leven
daar beneden: de schaatsende kinderen op de vijver,
de boerderijen met wachtende vrouwen en vee?

Een pijl onderweg, en hij lacht om zijn doel.

(1978)

Rutger Kopland (Goor, 1934-2012)

Invierno de Breughel, la colina con cazadores…

Invierno de Breughel, la colina con cazadores
y perros, a sus pies el valle con el pueblo.
Ya falta poco, pero su postura exhausta, su paso
en la nieve, un regreso, pero casi tan lento

como estar parado. A sus pies crece
y crece
la hondura, se amplía y se aleja,
hasta que el paisaje desaparece en un paisaje
que ha de existir, y que existe, aunque sólo

como existe un deseo.

Ante ellos se abate un ave negra como el azabache.
¿Es una burla del penoso intento de regresar a la vida
de allí abajo: los niños que patinan sobre el estanque,
las granjas con las mujeres que esperan y el ganado?

Es una flecha lanzada, y se ríe de su objetivo.

Winter by Breughel, the hill with hunters...

Winter by Breughel, the hill with hunters
and dogs, at their feet the valley with the village.
Almost home, but their dead-tired attitudes, their steps
in the snow––a return, but almost as

slow as arrest. At their feet the depths
grow and grow, become wider and further,
until the landscape vanishes into a landscape
that must be there, is there but only

as a longing is there.

Ahead of them a jet-black bird dives down. Is it mockery
of this labored attempt to return to the life
down there: the children skating on the pond,
the farms with women waiting and cattle?

An arrow underway, and it laughs at its target

Translation by James Brockway

Hiver de Breughel, la colline avec les chasseurs…

Hiver de Breughel, la colline avec les chasseurs
et les chiens, le val, le village à leurs pieds.
Encore un instant, mais leur posture éteinte, leurs pas
dans la neige, un retour, mais presque aussi lent

qu'un arrêt. La profondeur s'agrandit à leurs pieds,
s'accroît, s'élargit et s'éloigne,
puis le paysage se fond dans un paysage
qui doit exister, et qui est là, mais

seulement comme un désir est là.

Devant eux un oiseau noir s'élance. Est-ce qu'il
se moque du pénible retour à la vie d'en bas,
les enfants qui patinent sur l'étang,
les fermes, les femmes et les bêtes qui attendent?

Une flèche en chemin, et son but la fait rire.

Trad. de Paul Gellings