Multatuli – ‘Lied van Saïdjah’ (Max Havelaar – 1860)

Multatuli.1

Multatuli is het pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, die vooral met zijn roman Max Havelaar of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappy (1860) een belangrijke plaats inneemt in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Douwes Dekker werkt als bestuursambtenaar in Nederlands-Indië maar verzet zich fel tegen mistoestanden. Na terugkeer in Nederland wordt hij gedwongen door huwelijks–en financiële problemen de rest van zijn leven in Duitsland door te brengen, waar bewonderaars voor een huis zorgen. [uit 'Letterkundigmuseum.nl']

Multatuli es el seudónimo de Eduard Douwes Dekker, quien ocupa un lugar importante en la historia de la literatura neerlandesa sobre todo por su novela Max Havelaar o las subastas de café de la Compañía Comercial Holandesa (1860). Douwes Dekker trabaja como funcionario de la Administración colonial en las Indias Holandesas (Indonesia) pero se opone enérgicamente a los abusos. A su regreso a Holanda, se ve obligado – por problemas matrimoniales y financieros – a pasar el resto de su vida en Alemania, donde sus admiradores le ofrecen una casa. [de 'Letterkundigmuseum.nl']

MULTATULI – LIED VAN SAÏDJAH

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de grote zee gezien aan de Zuidkust,
toen ik daar was met myn vader, om zout te maken.
Als ik sterf op de zee, en men werpt myn lichaam
in het diepe water, zullen er haaien komen.
Ze zullen rondzwemmen om mijn lyk,
                                                                             en vragen:
'wie van ons zal het lichaam verslinden
                                            dat daar daalt in het water?'
Ik zal 't niet horen.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het huis zien branden van Pa-Ansoe,
dat hyzelf had aangestoken
                                                
omdat hy mata-glap was.
Als ik sterf in een brandend huis,
zullen er gloeiende stukken hout neervallen
                                                                          
op mijn lyk.
En buiten het huis zal een groot geroep zyn
                                                                        
van mensen,
die water werpen om het vuur te doden.
Ik zal 't niet horen.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb den kleinen Si-Oenah zien vallen
                                                         uit den klappa-boom,
toen hy een klappa plukte voor zyn moeder.
Als ik val uit een klappa-boom, zal ik dood neerliggen
aan den voet, in de struiken, als Si-Oehnah.
Dan zal myn moeder niet schreien,
                                                                   want zy is dood.
Maar anderen zullen roepen:
'zie, daar ligt Saïdjah!' met harde stem.
Ik zal het niet horen.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het lyk gezien van Pa-Lisoe, die gestorven was
van hogen ouderdom, want zyn haren waren wit.
Als ik sterf van ouderdom, met witte haren,
zullen de klaagvrouwen
                                             om mijn lyk staan.
En zyj zullen misbaar maken als de klaagvrouwen
                                                                    by Pa-Lisoe's lyk.
En ook de kleinkinderen zullen schreien, zeer luid.
Ik zal het niet horen.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb velen gezien te Badoer,
                                                       die gestorven waren.
Men kleedde hen in een wit kleed,
                                              en begroef hen in den grond.
Als ik sterf te Badoer, en men begraaft
                                                         
my buiten de dessa,
oostwaarts tegen den heuvel, waar het gras hoog is...
Dan zal Adinda daar voorbygaan,
                                           en de rand van haar sarong
zal zachtkens voortschuiven langs het gras...
Ik zal het horen.

 

CANCIÓN DE SAÏDJAH

No dónde moriré.
He visto el ancho mar en la Costa del Sur
cuando estaba allí con mi padre, haciendo sal.
Si muero en alta mar y arrojan mi cuerpo
a las aguas profundas, vendrán los tiburones.
Nadarán en círculos alrededor de mi cadáver
                                                   y se preguntarán:
‘¿quién de nosotros devorará aquel cuerpo
                                  que desciende en el agua?’
Pero yo no lo oiré.

No sé dónde moriré.
He visto arder la casa de Pa-Ansú
que él mismo prendió fuego
                                           
porque estaba loco.
Si muero en un incendio
caerán ardientes tizones
                                                    sobre mi cadáver.
Y fuera de la casa habrá un clamor
                                                                   de gentes
que arrojarán agua para matar el fuego.
Pero yo no lo oiré.

No sé dónde moriré.
He visto al pequeño Si-Unáh caer
                                                              
del cocotero
cuando cogía un coco para su madre.
Si caigo de un cocotero yaceré muerto
a sus pies, entre los arbustos, como Si-Unáh.
No llorará mi madre entonces,
                                                   pues está muerta.
Mas otros gritarán:
mira, ahí yace Saidjah’ con voces pétreas.
Pero yo no lo oiré.

No sé dónde moriré.
He visto el cadáver de Pa-Lisú, que murió
de tan viejo, pues tenía los cabellos blancos.
Si muero de viejo, con el pelo blanco,
vendrán las plañideras
                                      alrededor de mi cadáver.
Harán grandes aspavientos como hicieron
                                 junto al cadáver de Pa-Lisú.
Y también los nietos llorarán, muy alto.
Pero yo no lo oiré.

No dónde moriré.
He visto a muchos en Badur
                                                que habían muerto.
Los cubrían con una tela blanca
                               y los sepultaban en la tierra.
Si muero en Badur y me entierran
                                                  
fuera de la ciudad,
al este del cerro, donde la hierba es alta...
Entonces paseará por allí Adinda,
                                         y el borde de su sarong
pasará acariciando la hierba suavemente...
¡Y yo lo oiré!

De la novela Max Havelaar (1860)
Traducción: ‘Vertaalgroep Nederlands U.C.M.’, basada en la traducción de F. Carrasquer.
Con aportaciones de clase (FTI - Universidad de Granada).

(Helaas slecht) voorlezen van het gedicht- Lectura (por desgracia, mala) del poema. Para dormir a las ovejas…

150 jaar Max Havelaar van Multatuli – 150 años de la novela Max Havelaar de Multatuli

150 jaar Max Havelaar van Multatuli – NOS Journaal, 2 februari 2010

[Transcriptie]

Honderdvijftig jaar geleden kwam Max Havelaar uit. Het boek van Multatuli maakte enorme indruk. Het was men [?] in Nederland niet gewend dat iemand zo openlijk opkwam voor de rechten van de Indische bevolking van toen nog Nederlands-Indië. En nu anderhalve eeuw later staat de naam Max Havelaar nog steeds voor eerlijke handel, al heet het nu ‘fair trade’. In Amsterdam is een tentoonstelling gewijd aan het boek.

Max Havelaar, of de Koffieveilingen der Nederlandse Handelmaatschappij. “Lieve hart: Mijn boek is af! Mijn boek is af! Hoe vind je dat?” schreef Eduard Douwes Dekker, alias Multatuli aan zijn vrouw, Tine. In bittere armoede op een zolderkamertje in Brussel had hij het complexe en omvangrijke werk in korte tijd geschreven. Uit wanhoop, omdat hij zijn baan als Assistent-Resident in Nederlands-Indië kwijt was. En omdat hij met zijn overontwikkelde rechtvaardigheidsgevoel niet kon verkroppen dat ‘de Javaan’, zoals hij het noemde, werd uitgebuit.

Ik denk niet dat hij een makkelijke man was. ―Nee, dat is wel zeker dat hij geen makkelijke man was. ―Niet voor zichzelf, niet voor zijn omgeving. ―Dat heb je met de genieën, hè? Het zijn natuurlijk grote geesten en daar gaat veel om in zo’n hoofd. En dat was ook zeker bij Multatuli het geval. Ik denk dat het een onhebbelijk mens was.

Op een tentoonstelling van de Universiteit van Amsterdam ligt het originele handschrift van de Max Havelaar. ―Ja, dit is de ‘Bijbel’ voor Multatulianen, hoor. ―[Dit] is het manuscript van de Max Havelaar. ―Dit is dus het handschrift van Multatuli. Ja, het is misschien gek, hoor, maar voor mij is het een sensatie, dit.

Natuurlijk wordt een boek als de Max Havelaar - dik, kleine lettertjes, ouderwetse taal - niet echt veel meer gelezen. Daarom is er nu een zogenaamde ‘hertaalde versie’ verschenen: korter en toch echt wel een beetje anders, dus wellicht niet zo geschikt voor Multatuli-puristen.

[‘k] vind [‘t] prima. Ik kan me heel erg levendig voorstellen dat mensen hondervijftig jaar oude taal lastig vinden, en ik denk dat hij ook geen enkel bezwaar had gehad tegen deze hertaling, en het ging hem erom: “Die boodschap moet overkomen”.

Inmiddels is 'Max Havelaar' ook een merk geworden, een keurmerk. Waarschijnlijk zou die er ook trots op zijn geweest dat we nu Max Havelaar-koffie hebben en Max Havelaar-bananen. De vrijdenkend Multatuli. Het lastige literaire genie. De man die schreef vanuit het hart, gedreven door woede en hartstocht, in het volledige besef dat alles relatief is, of - zoals hij het zelf zei: “Misschien is niets geheel waar”, en zelfs dat niet.

Biografie van Multatuli – Biografía de Multatuli