[R] Anoniem – Beatrijs (ca. 1374)

Beatrijs.2

Beatrijs

Beatrijs.2

> Enlace al artículo de Hans Tromp – ‘Las traducciones de Beatrijs, Lanseloet y Elckerlijc o la transhumancia de textos neerlandeses medievales’

Beatrijs is een Middelnederlandse Marialegende uit de veertiende eeuw. Het enige handschrift waarin de legende overgeleverd is, dateert van kort voor 1374 en wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag onder signatuur KW 76 E 5. Omdat het oorspronkelijke werk geen titel had, geeft men aan het stuk meestal de naam van het hoofdpersonage, Beatrijs.

Beatrijs is een jonge kosteres in het klooster die haar habijt aflegt voor een jeugdliefde. Ze nodigt hem uit buiten de muren van het klooster, waar de geliefden elkaar ontmoeten onder de egelantier (van oudsher een symbool voor liefde). Ze vluchten samen weg en het geluk lijkt Beatrijs toe te lachen: ze krijgen twee kinderen en leiden een luxueus leven.

Maar na zeven vette jaren is het geld op. De geliefde gaat ervandoor en Beatrijs blijft alleen achter met haar kinderen. Omwille van haar adellijke afkomst is ze te trots om te bedelen. Dit zou binnen de stadsmuren moeten gebeuren, waar ze herkend zou kunnen worden. Daarom verkiest ze om haar lichaam te verkopen, wat meer in het geheim gebeurt, dit wil zeggen buiten de stadswallen. Na een tijdje beseft ze dat prostitutie een zonde is. Dit motiveert Beatrijs om haar trots opzij te zetten en toch te gaan bedelen. Door voor een zwerversbestaan te kiezen, hoeft ze zich niet te vernederen binnen haar eigen stad. Ondanks haar zondige leefwijze blijft Beatrijs Maria trouw door elk dag tot haar te bidden.

Bij toeval komt ze in de nabijheid van haar vroegere klooster. Ze vindt er onderdak bij een weduwe. Ze vraagt de vrouw naar de toestand in het klooster en ontdekt dat haar afwezigheid onopgemerkt is gebleven. Drie visioenen vertellen haar dat Maria veertien jaar lang haar gedaante aannam, haar habijt droeg en haar taken vervulde. Beatrijs krijgt opnieuw moed. Wanneer ze haar kinderen veilig kan achterlaten bij de weduwe, neemt ze haar taak in het klooster weer op. Bij de jaarlijkse visitatie van de abt gaat ze met haar zonden te biecht, en wordt ze vergeven. Dit op voorwaarde dat de abt haar verhaal mag doorvertellen, opdat anderen ervan kunnen leren. De abt neemt tevens de zorg voor de kinderen van Beatrijs op zich. Pas wanneer dat gebeurt, wordt zij in het stuk bij naam genoemd.

Beatriz es una ‘leyenda mariana’ neerlandesa medieval del siglo XIV. El único manuscrito en el que la leyenda se ha transmitido data de poco antes de 1374, y se conserva en La Haya en la Biblioteca Nacional de los Países Bajos con la signatura KW 76 E 5. Dado que la obra original no tenía título, casi siempre se le da el nombre de su personaje principal, Beatriz.

Beatriz es la joven sacristana de un convento que cuelga los hábitos por un amor de juventud. Ella le invita fuera de los muros del convento, donde los amantes se encuentran bajo la eglantina (de antiguo un símbolo del amor). Se escapan juntos y la fortuna parece sonreír a Beatriz: tienen dos hijos y llevan una vida de lujos.

 
Pero después de siete años de vacas gordas se acaba el dinero. El amado la abandona y Beatriz se queda sola con sus hijos. A causa de su procedencia nobiliaria es demasiado orgullosa para mendigar. Esto habría de suceder dentro de los muros de la ciudad, donde podría ser reconocida. Por ello se decide a vender su cuerpo, lo que sucede más en secreto, es decir, fuera de los muros de la ciudad. Al cabo de un tiempo comprende que la prostitución es pecado. Esto le ayuda a poner a un lado su orgullo y ponerse a mendigar. Al escoger una vida vagabunda no tiene que humillarse dentro de su propia ciudad. A pesar de su forma de vida pecaminosa Beatriz sigue fiel a María al rezarle cada día.

Por casualidad llega un día cerca de su antiguo convento y encuentra techo en casa de una viuda. Le pregunta a la señora por la situación en el convento y descubre que su ausencia ha pasado inadvertida. Tres visiones le cuentan que durante catorce años María ha tomado su apariencia, llevado su hábito y cumplido sus tareas. Beatriz se llena de nuevo de valor. Cuando consigue dejar a sus hijos seguros en casa de la viuda retoma sus tareas en el convento. En la visita anual del abad va a confesarle sus pecados, y es perdonada, si bien con la condición de que el abad pueda propagar la historia, para que otros puedan aprender de ella. Además, el abad toma sobre sí el cuidado de los hijos de Beatriz. Solo cuando esto ocurre se le llama a ella en la obra por su nombre.

Anoniem - Beatrijs (1-14)

Van dichten comt mi cleine bate.
Die liede raden mi dat ict late
Ende minen sin niet en vertare.
Maer om die doghet van hare,
Die moeder ende maghet es bleven,
Hebbic een scone mieracle op heven,
Die God sonder twivel toghede
Mariën teren, diene soghede.
Ic wille beghinnen van ere nonnen
Een ghedichte. God moet mi onnen,
Dat ic die poente moet wel geraken
Ende een goet ende daer af maken,
Volcomelijc na der waerheide,
Als mi broeder Ghijsbrecht seide.

Anónimo - Beatriz (vv. 1-14)

Parco sustento me da la poesía.
Las gentes dicen que dejarla tendría,
Mi pobre mente no más torturar.
Pero la virtud debiendo alabar
De quien madre y virgen ha quedado
Un bello milagro os será contado,
Que Dios sin duda en honor realizó
De aquélla, María, que lo amamantó.
De una monja empezar quisiera
Un poema. Permita Dios que yo supiera
La altura en este punto alcanzar
Y feliz a buen término llegar,
Atendiendo a la verdad entera
Según el hermano Gisberto me dijera.

Trad. Vertaalgroep Nederlands, U.C.M.

Het dichten brengt me weinig voordeel.
De meeste mensen zijn van oordeel
dat ik een ander vak moet leren.
En toch, om haar te eren
die als moeder maagd kon blijven,
wil ik een wonder gaan beschrijven
waarmee de Here God beoogde
Maria te loven, die hem zoogde.
Over een non wil ik gaan dichten:
moge God mijn geest verlichten,
want ik moet hoofd- en bijzaak scheiden
en dit tot een goed einde leiden.
Ik moet me aan de feiten houden
die Gijsbrecht me eens toevertrouwde,

Willem Wilmink (1995). [Hertaling] Modernización en versos pareados.

Van dichten heb ik weinig baat;
men raadt mij aan dat ik het laat,
niet nutteloos mijn geest bezwaar...
Maar om de deugdzaamheid van haar
die Moeder is en Maagd gebleven,
heb 'k dit mirakel opgeschreven
dat zonder twijfel God gedoogde
om Maria te eren, die Hem zoogde.
'k Wil u vertellen van een non
het mooi verhaal. God geve, ik kon
dit alles schrijven goed en raak;
dat ik voltooie deze taak
geheel en al van leugens vrij,
zo als 't mij broeder Ghijsbrecht zei,

André Vanstraelen (1999) [Hertaling] Modernización en versos pareados.

IN writing verse is little gain.
People tell me I should refrain
From wasting thus my weary mind.
Yet, for the flower of womankind,
Who mother was and maid remained,
I have begun a miracle quaint,
Which God, no doubt, showed to our luck
In honor of Mary, who gave Him suck.
It's of a nun I will begin
A tale. God grant me skill to spin
The thread aright and steer its trend
To the moral pointed at the end,
And to tell it truthfully
As brother Gilbert told it me.

Adriaan J. Barnouw (1944)

Rimer m'est de maigre profit.
On m'engage à l'abandonner
Et ne plus m'y user l'esprit.
Mais tout à la gloire de celle
Qui mère demeura pucelle,
J'ai commencé un beau miracle
Que Dieu a pour celle accompli
Qui, glorieuse, le nourrit. –
Je dirai d'une moniale
Que Dieu veuille bien m'octroyer
Que le fasse comme il convient,
Et qu'à bonne fin je le mène
Selon l'exacte vérité
Que m'a dite frère Gisbert,

Robert Guiette (1930)

Anoniem - Beatrijs (1-14)

Van dichten comt mi cleine bate.
Die liede raden mi dat ict late
Ende minen sin niet en vertare.
Maer om die doghet van hare,
Die moeder ende maghet es bleven,
Hebbic een scone mieracle op heven,
Die God sonder twivel toghede
Mariën teren, diene soghede.
Ic wille beghinnen van ere nonnen
Een ghedichte. God moet mi onnen,
Dat ic die poente moet wel geraken
Ende een goet ende daer af maken,
Volcomelijc na der waerheide,
Als mi broeder Ghijsbrecht seide.

 
Nie brachte mir Gewinn mein Dichten,
Drum räth man mir drauf zu verzichten,
Nicht darauf zu wenden meine Sinne.
Doch uns'rer lieben Magd zur Minne,
Die Mutter ward, und Iungfrau blieben,
Hab dies Mirakel ich geschrieben.
Marien, die uns den Gott geboren,
Hab' ich dies Lied zur Ehr' erkoren.
Ich schreib' von einer Nonne Leben;
Woll'Gott mir dazu Segen geben,
Dasz ich mein' Aufgab' recht vollbringe
Und mir mein Dichten wohl gelinge
Dasz treu ich folge aller Orten
Nach meines Bruders Geiszbrecht Worten.

Lina Schneider (1870)

Omslag Boutens’ bewerking (1908) – Portada de la adaptación de Boutens (1908)

Beatrijs.5

Video van het Letterkundig Museum

De schrijver van de Beatrijs is onbekend. De Beatrijs zelf is onze bekendste Marialegende. Het verhaalt van een non die het klooster verlaat, getrouwd is gedurende zeven jaren en daarna verlaten wordt door haar man en zeven jaar als prostituee door het leven gaat, als ongehuwde moeder. Na die zeven jaar, keert ze terug naar het klooster en blijkt dat ze niet gemist is, omdat Maria haar taken heeft overgenomen.

Dit verhaal is in vele West-Europese talen overgeleverd. In Nederland kennen we het verhaal vooral, denk ik, door de bewerking van [P.C.] Boutens die dat in het begin van de twintigste eeuw maakte [1908], al was het alleen door de illustratie die op de omslag van het boek terechtkwam.

Om de onbekende schrijver van Beatrijs te eren, leggen we een roos bij het beeld van Maria.

[Beatrijs, 125-129]

Vrouwe venus, die godinne,
Die dit brachte in onsen sinne,
Moete god onse here verdoemen,
Dat si twee soe scone bloemen
Doet vervaluën ende bederven.

Vídeo del ‘Letterkundig Museum’

El escritor del Beatrijs es desconocido. El propio Beatrijs es nuestra ‘leyenda mariana’ más conocida. Cuenta de una monja que deja el convento, vive casada durante siete años y luego es abandonada por su marido, y durante siete años va por la vida como prostituta y madre soltera. Tras esos siete años regresa al convento y resulta que no la han echado en falta porque la virgen María ha asumido sus tareas.

Esta historia se ha transmitido a muchos idiomas de Europa Occidental. En los Países Bajos conocemos la historia sobre todo, creo, por la adaptación de [P.C.] Boutens que la compuso a principios del siglo veinte [1908], aunque solo fuera por la ilustración que apareció en la portada del libro.

Para honrar al escritor desconocido de Beatrijs dejamos una rosa junto a la imagen de María.

[Beatrijs, 125-129]

Dios maldiga a dama Venus
que este amor nos insufló,
a la diosa que causó
que dos flores tan hermosas
palidezcan y marchiten.