[A] 9.- Mijn woning

Mijn woning

Door A. van Drecht, bewerkt door F. García de la Banda

Ik woon in een studentenhuis. In het huis zijn we met vier meisjes in totaal. Ik studeer Engels, Sanne studeert Fotografie, Evi studeert Journalistiek en Sara Communicatie. Ik heb mijn kamer gevonden op Internet, via Kamernet.nl. Toen mocht ik komen kijken. We waren met tien mensen, voor één kamer. Gelukkig hebben ze mij gekozen en mocht ik er komen wonen.

Het is een oud huis. De verf is niet zo mooi meer en de vloer is kapot. Maar dat geeft niks, want het is niet duur en het is er gezellig. De keuken delen we met z’n allen. En ook de wc en de douche.

We maken eens per week schoon. Daarvoor hebben we een schoonmaakrooster gemaakt. Daarop staat wat je moet doen: de wc en de douche, de gang of de keuken.

Wij wonen op de begane grond. De buren boven mij maken altijd veel lawaai. De hele dag stampen ze door de kamer! En vaak draaien ze harde muziek. De buren naast ons zijn gelukkig heel stil.

Soms koken we samen. Dan maken we een pot geld, waar het eten van gekocht wordt. Het is altijd heel gezellig, zo met z’n vieren.

Woordenschat

het studentenhuis
In totaal
kiezen
wonen (vs. ‘leven’)
de verf
de vloer
kapot
Het geeft niks
duur
gezellig
Met z’n tweeën, drieën, vieren…
de wc [we'se]
de douche [duʃ]
schoonmaken
Eens per…
het rooster
de begane grond
het lawaai
stampen
koken
de pot
de buurt
gevaarlijk
de steen
de ruit
stelen
schrikken
Normaal gesproken
Je ergens thuis voelen

Vocabulario

Un piso (casa) de estudiantes
En total
escoger
vivir [en una casa, ciudad...]
la pintura
el suelo
roto
No importa, da igual
caro
agradable, buen ambiente
Somos dos, tres, cuatro...
el váter
la ducha
limpiar
Una vez por...
cuadro, esquema (calendario)
la planta baja
el ruido
patear, patalear
cocinar
un ‘bote’ (fondo común)
el barrio
peligroso
la piedra
el cristal (de una ventana)
robar
asustarse
Normalmente, por lo general
Sentirte en un sitio como en casa