[G] Gesprek over een reis (een reisverslag) (informeel)

Gesprek over een reisverslag.2

Gesprek over een reisverslag.1

Gesprek over een reis (een reisverslag) (informeel)

Dag, Pilar. Je bent op reis geweest [je hebt een reis gemaakt], niet waar?
> Ja, ik ging naar Cuba, als afstudeerreis.

 
De reis
:
- Waar ging je heen/naartoe?  [Waar ben je geweest? Waar ben je heen/naartoe gegaan?]

- Wanneer vertrok je? [Wanneer ben je vertrokken?]

- Hoe laat vertrok je? [Hoe laat ben je vertrokken?]

- Hoe heb je gereisd? [Wat voor vervoermiddel heb je gebruikt?]
[> Ik ging met de auto, de bus, de trein, de boot, het vliegtuig…]

- Hoe lang duurde de reis?

- Was de reis vermoeiend?

- Hoe veel kostte de reis (alles inbegrepen/inclusief)?

- Was het duur of goedkoop?

- Hoe veel kostte je vliegticket/vliegkaartje? [bus-, trein-, boot-]

- Met wie reisde je: alleen of met vrienden/familie?

- Nam je veel bagage (koffers) mee? [Heb je veel bagage (koffers) meegenomen?]

- Had je probleem met je bagage (je koffers)?

 
Logeren
:
- Waar logeerde je? [in een hotel, pension/ bij familie, bij een vriend]

- Was het een goed hotel/pension? [een twee-, drie-, vier-, vijfsterrenhotel: met sauna, (overdekt) zwembad, tennisbaan, leuke terrasjes]

- Had je een leuke kamer? [groot, mooi, modern; schoon; met uitzicht op een tuin/een plein/een gracht/zee/de bergen…]

 
Het weer
:
- Heb je goed/mooi weer gehad? [Regende het veel?]

 
Cadeautjes
:
- Heb iets leuks gekocht? [(souveniers, cadeautjes voor vrienden en familie, voor jezelf]

 
Bezienswaardigheden
:
- En hoe was het in …?

- Heb je veel gezien (van het land/de stad)?
[bezienswaardigheden: monumenten, gebouwen, kerken [kathedralen] historische buurten, pleinen, grachten, musea; natuur: natuurgebieden, bergen, stranden, duinen...]

 
De mensen
:
- Waren de mensen (er/daar) vriendelijk/aardig [symphatiek]?

- Heb je veel mensen leren kennen? [Heb je (veel) vrienden gemaakt?]

 
Het leukste (aanraden/aanbevelen/adviseren)
:
- Wat vond je het leukst? En wat was het minst leuk?

- Wat raad je me aan in ...? [Wat moet ik zien in …?] [Wat kan je me aanraden/aanbevelen in ...?]

 
Conclusie/samenvatting
:
- Viel het mee of viel het (een beetje) tegen?

- Was het een leuke/fijne reis?

- Was het de moeite waard?

- Zou je dat nog eens willen doen?