[A] 5.- Winkelen

Winkelen

Door A. van Drecht, bewerkt door F. García de la Banda

Winkelen doe ik het liefst alleen. In mijn eentje gaat het snel. Ik hou niet zo van wachten. Winkelen is vaak saai. Soms ga ik met een vriendin winkelen. Dat is best leuk. Maar liever zit ik in een cafeetje. Ik drink liever koffie dan dat ik winkel!

Als student heb ik vaak ook geen geld, en zonder geld is winkelen niet leuk. Ik werk, maar ik moet mijn studie, de huur, etc. betalen. Soms zegt mijn moeder: ‘kom, we gaan de stad in’. Dat is fijn, want dan betaalt zij.

Ik hou niet van merkkleding. Ik vind dat onzin, en het is vaak duur. Ik hou van goedkope winkels. Daar kun je voor weinig geld veel kopen! Wat ik wel graag koop, zijn oorbellen. Ik heb er al heel veel. Maar ik koop geen dure oorbellen. Daar heb ik geen geld voor [= Ik heb geen geld *voor dat = voor dure oorbellen].

Ik vind het leuk om naar rommelmarkten te gaan. Alles is daar goedkoop. Je vindt er dingen die niet in de winkels te koop zijn. Ik winkel niet graag op zaterdagmiddag. Dan is het veel te druk! Ik wil niet in de rij staan. Het liefst ga ik op bijvoorbeeld dinsdagochtend winkelen. Dan is er bijna niemand! Dan heb je veel ruimte en tijd.

Mensen kopen heel veel tegenwoordig. Maar ze hebben niet zoveel nodig! Ik heb alles al. Ik heb kleding, meubels, schoenen, sieraden, enzovoorts. Ik heb niets meer nodig! Ik wil niet winkelen om me beter te voelen. Alleen als ik écht iets nodig heb, wil ik het kopen. Ja, of het moet wel héél leuk zijn!

Woordenschat

winkelen
In mijn eentje (= In mijn uppie, alleen)
wachten
saai
het geld
de huur
betalen
de stad in [gaan]
de merkkleding
de onzin
duur
goedkoop
kopen
de oorbel
de rommelmarkt
Te koop zijn
zaterdagmiddag
druk
    > vs. stil
In de rij staan
Het liefst…
bijna
niemand
de ruimte
de tijd
tegenwoordig
Nodig hebben (< Fr. ‘avoir besoin’)
de kleding
het kledingstuk
het meubel, de meubels
de schoen-en
het siraad, de sieraden
Zich beter voelen

Vocabulario

ir de compras
yo solo/a (= yo solito/a, por mi cuenta)
esperar
aburrido, soso
el dinero
la hora
pagar
[ir] a la ciudad
la marca de ropa
la tontería, estupidez
caro/a
barato/a
comprar
el pendiente
el mercadillo
Estar en venta
el sábado al mediodía
bullicioso/a (heber mucha gente)
   > vs. tranquilo/a
Estar a/en la cola
Lo que prefiero...
casi
nadie
el espacio
el tiempo
hoy en día, actualmente
Necesitar
la ropa [en general]
la prenda (de ropa) [en particular]
el mueble, los muebles
el zapato, los zapatos
el adornos, los adornos (de bisutería)
Sentirse mejor